30 Juni 1917 geeft Gen. Sixt v. Arnim, comdt van het IVde D. Leger, eene nieuwe instructie uit. Hierin wijst hij er ook op, dat de loopgraven enz. gemakkelijk door vliegeniers op photo's kunnen worden vastgelegd, zoodat vernieling onvermijdelijk is, terwijl het aanhoudend vuur de herstelling onmogelijk maakt. Hij gelast daarom, dat de inf. der voorste loopgraven bij het bombardement wordt teruggetrokken en in het terrein wordt opgesteld. Gedurende den slag moet de verdediging in de 1ste plaats geschieden door verdediging van gr.-trechters, welke door kleine groepen en door mitrs worden bezet. IJzerdraadversperringen moeten worden geplaatst vóór de voorste gr.-trechters en ook daarin. Meer achterwaarts mogen de versperringen niet onafge broken doorloopen, omdat zij dan een tegenstoot onmogelijk zou den maken. Zij moeten evenwel den aanvaller noodzaken in bepaalde richtingen voort te gaan. Onderst-troepen en reserves moeten zich meerendeels ophouden in het terrein, bij, of in, trechters, in bosschen, ravijnen, enz. gedekt tegen luchtverkenning. Dorpen moeten zooveel mogelijk worden vermeden, daar zij het vuur der art. aantrekken. Op 1500 2000' M. achter de voorste linie van trechters moet, op de achterhelling, een stelling van loopgraven enz., worden aangelegd. Moet men nieuwe stellingen aanleggen, dan moet worden bedacht, dat zij voor een deel hare waarde verliezen wanneer de vijand, art. zich op haar tijdens den bouw kan inschieten. Daarom moeten schijnstellingen worden gemaakt. Onmiddellijk moet worden begonnen met het maken van onder komens over de geheele diepte der te verdedigen zóne: in de voorste loopgraaf voor 1|6 van de bezetting daarvan; in de 2de voor 1|3 der bezetting; meer achterwaarts tot aan de beveiligings linie der art., voor de helft. Buiten de loopgraven moeten talrijke onderkomens worden gemaakt. Zij moeten 8 a 10 M. aarddekking hebben en 2 uitgangen. Door gebruik van beton, ijzer, enz. kan de diktder dekking worden verminderd. Bij de onderkomens moeten uitkijkposten zijn. Bij diepe onderkomens zijn de beste uitgangen die aan de achterzijde, bij voorkeur naar trechters leidende. Vóór de voorste loopgr. moet een doorloopende hindernis zijn, bestaande uit 3 liniën van 10 M. dikte en op 5 a 10 M. van elkaar. Het beloop moet onregelmatig zijn; de draden laag en los, omdat gespannen draden vaak reeds door den luchtdruk springen. Vóór de achtergelegen loopgraaf moeten in de hindernissen openingen (van 60 M.) zijn uitgespaard, welke echter spoedig moeten kunnen worden gesloten. Volgorde der werkzaamheden: versperringen, onderkomens en loopgraven, alleen in geval van onvoldoende materiaal; onmid dellijk een zeei groot aantal emplacementen voor mitrs tusschen de liniën maken; ze niet plaatsen op domineerende punten, maar 694

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 50