Schietoefeningen.
1. Bijwonen van het vuren met het kanon van 194 en de mortier
370 van de ALVF (artillerie lourde sur voie ferrée).
2. Bijwonen van een oefening van de plaatsbepaling eener vijan
delijke batterij door de S. R. S. (Section de repérage par le son) en
van de waarneming door de S. R. S. en de S. R. O. T.
3. Bijwonen van oefeningen der D. C. A. (Défense contre
aéronefs).
Men gebruikte gedurende den oorlog hoofdzakelijk de 75 als
luchtafweergeschut, in het begin op geïmproviseerde affuiten,
later als autokanon of kanon getrokken door een afzonderlijke
auto. Ter wille van een krachtiger projectiel is ook de bestaande
105 als luchtafweergeschut gebezigd, doch voldeed niet door te
geringe vuursnelheid. Tegen het einde van den oorlog was een
nieuw kanon van 105 ontworpen, bestemd om de 75 te vervangen.
Hoewel betrekkelijk weinig vliegtuigen door het luchtafweer
geschut worden buiten gevecht gesteld, zoo geeft toch de statistiek
aan, dat niettegenstaande de verbetering in de vliegtuigen en in
het gebruik daarvan het aantal projectielen per buitengevecht-
gesteld toestel verminderd is. Was dit getal in 1916 11000 pro
jectielen, zoo was dit tegen het einde van den oorlog 6000; en
er mag worden verwacht dat in de toekomst het 3000 per vliegtuig
zal zijn.
Opgemerkt zij dat het niet zoo zeer de taak der D. C. A. is de
vliegtuigen naar beneden te schieten dan wel dezen het gebruik
van zekere luchtzönes door baragevuur te ontzeggen, waardoor
vruchtbare verkenningen, het nemen van foto's e. d. worden ver
hinderd.
4. Bijwoning van een „tir de régimage" eener batterij van 4
Stukken 155 L. Waarneming door de S. R. S. Per stuk worden 10
schoten in schokvuur gedaan en het gemiddeld trefpunt ervan
bepaald; om verandering van atmosferische omstandigheden te
ontgaan moet het vuur een zoo snel mogelijk verloop hebben.
Men is van meening, dat bij vuuropening alleen met de gegevens
die de kaart oplevert, zonder inachtneming der daginvloeden noch
verschillen in Vo van het „lot de poudre" en zonder dat het régime
der stukken bekend is, de fout in dracht kan bedragen 10%.
Brengt men alle storende factoren in rekening, zoo kan men nog
een verschil in dracht met de schootstafels van 2 a 3% verwachten.
5. Bijwoning van een „tir de régimage" welke uitgevoerd kan
worden door elke batterij te velde en welke een voldoend nauw
keurig beeld geeft van het verschil in dracht der stukken.
Indien men moet vuren met een batterij, waarvan niets bekend
is en de onderlinge verschillen in dracht der vuurmonden dus onbe
kend zijn, zoo verdient het aanbeveling, ja is het noodzakelijk
allereerst een „tir de régimage" uit te voeren; de daaraan bestede
724