graven toegepast, doch kleine afzonderlijke loopgraven, die alleen
naar achteren genieenschapsloopgraven hebben.
In de ijzerdraadversperring moeten openingen zijn voor de tegen-
stooten; zij moeten door achtergelegen loopgraven goed kunnen
worden geënfileerd.
De instructie beveelt ook de bezetting, hoewel veel zwakker,
van de tusschenruimten, waardoor de verkenning van de werkelijke
weerstandskernen der werken wordt bemoeilijkt.
Daartoe moeten ook schijnloopgraven worden gemaakt.
De 2de stelling, op 6 8 K.M. meer achterwaarts, is op dezelfde
wijze ingericht als de 1ste en moet even krachtig, zoo niet nog
krachtiger worden versterkt; want het mag niet voorkomen, volgens
de instructie, dat de verrichte enorme arbeid nutteloos zou worden
door den val van een sector, waartegen de vijand zijn krachten
heeft geconcentreerd.
Men kan de 2de stelling trouwens beter overeenkomstig het
terrein aanleggen, omdat men daarbij niet door den vijand wordt
gehinderd en men ook meer tijd voor dien aanleg heeft. Aanleg
op de achterhelling zal verrassing van den vijand bevorderen.
Een 3de stelling moet worden verkend en z. m. wat de voor
naamste inrichtingen betreft gemaakt.
Mij dunkt, hieruit spreekt gebrek aan offensieve kracht en vrees
voor die der Duitschers.
21 April 1916 wordt een verbeterblad uitgegeven, waarbij weder
wordt overgegaan tot doorloopende loopgraven. Evenwel schijnt
dit verbeterblad den aanleg van hindernissen eenigszins te ver-
waarloozen; de werken zijn niet meer door ijzerdraadhindernissen
omringd; de naderingsloopgraven zijn niet aan weerszijden door
ijzerdraadversperringen beschermd, terwijl op de schets een me
nigte loopgraven, met daarachter gelegen loopgraven met onder
komens, voorkomen, waarvan aanleg en onderhoud zeer veel tijd
en arbeid moeten kosten.
Slot volgt).
759