algemeene en bijzondere afkortingen, dan is de eerstvolgende stap om tot een bevredigenden toestand te geraken, dat alle reglementen en voorschriften welke hun intrede doen, zich angstvallig daaraan houden, zoodat men bij het bestudeeren daarvan op het stuk van afkortingen niet van de wijs worde gebracht. 5. NOG EENS HET 3de WIJZ. BI. R. 1.1., door B. In het laatste nummer van het I. M. T. maken de heeren X, Y en Z eenige verdienstelijke opmerkingen naar aanleiding van boven genoemd wijzigingsblad. Door een nauwkeurige lezing van de nieuwe gedeelten meen ik in eenige opzichten echter tot andere conclusies te moeten komen. In de hoop hierdoor mede te werken tot een oplossing van sommigen duistere plaatsen in het reglement laat ik mijn afwijkende opvattingen hieronder volgen. Ad pt 66. M. i. hebben de schrijvers uit het oog verloren dat in het eerste gedeelte van dit punt sprake is van een klasse zonder meer, terwijl in het laatste gedeelte sprake is van een als sectie ingedeelde klasse. Als men dit verschil goed voor oogen houdt wordt ook de schijnbare tegenspraak wat betreft het aantal guides tusschen deze alinea's opgeheven. Uit pt 66 is m. i. onmogelijk tot een opstelling der sectie te concludeeren als in fig. a is aan gegeven. Immers „de gs. zijn commandant van de groep op welker vleugel zij zijn opgesteld" m. a. w. de 4 gs. staan op de vleugels van voorste en achterste gelid en niet alle in het voorste gelid daar anders de achterste groepen geen commandant hebben. Hoewel de redactie van dit punt min of meer onduidelijk is is het echter niet onjuist. Er is slechts een leemte wat betreft het opsluitend gelid bij een als sectie ingedeelde klasse. Ad pt 75. X, Y, Z schrijven hier „Indien er slechts gs. in het voorste gelid zijn blijft dan de ge. die een br. ct. naast zich krijgt op zijn aangegeven plaats of begeeft hij zich voor de andere buitenrij?" M. i. behoeft deze vraag niet gesteld te worden. Immers wanneer er alleen gs. in het voorste gelid zijn kan er nooit sprake zijn van een als sectie ingedeelde klasse en zijn er ergo ook geen br. cn. Ad pt 86. De handelwijze van den br. ct. in het midden der sectie staat m. i. zeer duidelijk voorgeschreven. Immers er staat: „De br. ct. (ge.) aan het hoofd enz., de overigen marcheeren aan of door enz." Onder dit begrip „overigen" valt ook de br. ct. in het midden der sectie. Ad pt 89. Ook hier is geen twijfel aangaande de handelwijze van den br. ct. der I. br. mogelijk aangezien hij toch moet gerekend worden te behooren onder „overigen" in op een na den Iaatsten regel van de 3de alinea van punt 89. Ad pt 102103. Het denkbeeld om het elementair onderricht der sectie te doen voorafgaan aan de opleiding van de groep in hot 767

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 59