779 son intellectuelle et morale". Hij beschrijft, om zijne bedoelingen duidelijk te maken, de samenwerking van een regiment met een batterij in een ge vecht in Champagne in 1914. Het succes werd verkregen, omdat de bij-c- wist wat infanterie is en omdat de reg.-c. wist, wat hij van een batterij kon verwachten. De schr. zegt het volgende van dien art.-kapitein.„11 avait, depuis les premières rencontres de Ia campagne, vécu au combat, le plus possible avec l'infanterieil la conaissait, il l'avait apprise et comprise; il savait comment elle combat et il savait quel appui il faut lui donner pour lui procurer la possibilité de trouver la victoire au bout de son sillon sanglant" en verder „Cet artilleur avait fait son instruction de fantassin". Als tegenhanger geeft hij een andere episode uit 1914. Een kapitein, behoorende tot den staf van het 17de legerkorps, bevond zich als verbin dingsofficier bij een ander onderdeel. Hij vroeg aan den commandant van een vurende batterij: „Waarop vuurt UDe artillerist antwoordde „avec l'accent de la plus parfaite indignatiop"„Waarop ik vuur? Wel, ik vuur op bevel van den generaal". In den breede betoogt de schr. verder, dat de infanterie, die het in het gevecht het zwaarst heeft te verantwoorden en die, zoowel in physiekals in moreel opzicht, het snelst verbruik! wordt, recht heeft op den besten steun dien de artillerie naar haar beste weten maar geven kan. Ten slotte geeft hij nog de beschrijving van een aanval door een afdeeling Fransche inf. waarbij we hem de fanfare op den Fransc'aen „fantassin" gaarne verge ven. Het artikel over de „Organisation du terrain" wordt vervolgd, waarbij de verdediging tegen een voorbereiden aanval wordt behandeld. Ook het artikel „Quatre jours de combat d'un bataillon" wordt voortge zet, evenals dat over het houden van kaderoefeningen Revue Militaire Generale. Ju'i. Ook in dit tijdschrift vinden we een stuk, dat detail-gevechten behandelt, nl. „Deux attaques de bataillon" in 1915, doch deze episodes spelen zich af in den loopgravenstrijd en hebben dus niet zooveel beteekenis voor ons. Opvallend zijn in beide verhalen de zware verliezen aan officieren. Belangwekkend is een „Etude sur le moral de l'armée franqaise", omdat daarin zoo di idelijk tot uiting komt welke factoren er al zoo op den soldaat als individu en op een leger als massa werken. De schr. begint met een verklaring te zoeken voor het zeker eigenaardig verschijnsel, dat de mensch op een gegeven oogenblik zijn instinkt vooV zelfbehoud overwonnen voelt door een kracht die hem naar het oorlogs veld drijft. De (milicien) soldaat verlaat bij het dreigen van den oorlog huis en haard, familie en bezigheden, om naar de grenzen le gaan. De schr. schrijft dit toe aan het ontstaan van een gemeenschappelijk bewust worden, dat het vaderland in gevaar is en dit gemeenschappelijk zielkundig verschijnsel wordt voortdurend versterkt. Dit gezamenlijk gevoel is dan het „moreel van het leger." Maar er werken, vooral op het gevechtsveld onder den onmiddellijken invloed van het doodsgevaar, verschillende krachten op de individuen, die weer hun invloed doen gelden op den gezamenlijken psychischen toestand, dus op het moreel van het leger. Zoo is een van de belangrijkste factoren, dat de enkele man op het gevechtsveld onderhevig is aan vrees. Hoe helpt men hem die vrees te overwinnen? In de eerste plaats door de discipline, want het gevoel voor vaderland en eer, dat een massa wel kan bezielen, werkt op hem alleen niet zoo. Hij moet weten, dat hij gedwongen wordt, dat als hij zijn plicht niet doet, hij voor den krijgsraad 'komt. Ten tweede zijn schaamtegevoel. Wat zouden zijn kameraden zeggen als ze merkten, dat hij bang was, en zijn familie? Ten derde vertrouwen in de leidingen in de operaties. De gedachte, dat hij noodeloos den dood wordt ingezonden, mag zich van den soldaat niet meester maken. Ten slotte noemt de schr. nog den korpsgeest. Indien er in een troep een goede korpsgeest zit, vormt deze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 71