6. Wanneer de vijand de stelling binnendringt moeten alle troepen
standhouden; ook kleine afdeelingen kunnen blijkens de ervaring
nog zeer lang weerstand blijven bieden. De aanleg van verster
kingen moet deze verdediging mogelijk maken.
7. Een onmiddellijke tegenstoot kan ook met kleine afdeelingen
worden uitgevoerd en heeft de meeste kansen op succes als hij
bovendien door vuur wordt gesteund. Er moet gerekend worden op
bepaalde strooken, waarop de tegenstoot moet plaats hebben. De
vuurondersteuning heeft plaats door speciaal daartoe achterwaarts*
opgestelde afdeelingen. De troepen moeten in onderkomens bij
die strooken zijn ondergebracht.
Gelukt de tegenstoot niet, dan is een degelijke voorbereiding
door artillerie noodig voor een nieuwe onderneming.
8. De echelonneering in de diepte wordt dus bepaald:
door de verdeeling der vuurkracht, in de eerste plaats der auto
matische vuurwapens;
door de noodzakelijkheid om het vooruitdringen van den vijand
na doorbreking der 1ste linie te beperken, waartoe bepaalde punten,
over de breedte van een vak en in de diepte verdeeld, vast moet
worden bezet;
door de noodzakelijkheid om bij de daarvoor geschikte terrein-
strooken troepen voor een onmiddellijken tegenstoot gereed te
houden en dezen tegenstoot door vuur te steunen.
Uit deze beginselen vloeien de aan te leggen werken voort.
Wat de volgorde van aanleg betreft, wordt aangegeven:
1. Zoo spoedig mogelijk voor doorloopende loopgraven en na
deringsgangen zorgen („nécessité primordiale de commandement
et de circulation.")
2. zich door snel te plaatsen hindernissen beschermen, eerst voor
het front, dan voor de andere loopgraven, vervolgens ze verbeteren,
naar gelang er tijd is;
3. t e g e 1 ij k e r t ij d beginnen met de voornaamste onder
komens, waarin vervolgens het personeel, dat na het gereed komen
der werkzaamheden sub 2 en 3 vrij komt, wordt ondergebracht.
Zooveel mogelijk moet overdag worden gewerkt, hetgeen vaker
mogelijk is dan wordt vermeend.
Meermalen zal het noodig zijn ook onder het vijandelijk vuur
te arbeiden. Gewoonlijk komt men bedrogen uit, als men het werk
opschort in de hoop de verliezen door vuur of vermoeienis te
verminderen. Men lijdt veel zwaardere verliezen,
als men een aanval moet afslaan, zonder een
voldoende verdedigingsorganisatie te hebben.
Men kan veel bereiken, ook met een vermoeiden troep, als men het
werk juist weet te regelen. De arbeid is een middel om den troep
goed in de hand te krijgen.
Onnoodige arbeid en oponthoud moeten echter vermeden worden,
omdat die tot onnoodige vermoeienis leiden. Daarom moet elke
797