bewijst tevens in het onderhavige geval dat de richtlijnen R.
van de lijn SD loopen. Men kan en moet dus onmiddelijk een zij-
waartschen sprong doen om de richtlijnen naar L. te verplaatsen.
De grootte van dezen sprong zal afhangen van het vertrouwen
dat de vuurleider heeft in de eerste richting; zij heeft niets uit te
staan met de vork (2 BS50). Is de voorbereiding van het vuur
volledig geweest, b. v. zijn de gegevens door berekening verkregen
en gecorrigeerd voor den wind dwars op de schootsrichting, dan
mag men aannemen dat de fout in de zijdelingsche richting waai-
schijnlijk kleiner is dan 5 °/00, en zal men dus een zijwaartschen
sprong van deze grootte maken.
Is daarentegen de voorbreiding van het vuur vluchtig geweest,
dan zal men de richting krachtig wijzigen met 20 °/oo-
In de meeste gevallen, nl. een goed voorbereid vuur, maar met
een weinig onzekerheid omtrent de elementen van den ballistischen
wind, zal men een logische keus doen door een sprong te maken
van 10 °/oo- (Zie mijne aanteekening op bl. 811).
De vuurleider commandeert dus: Batterij 10 meer!
Maar door aldus de richting te wijzigen zouden de schoten buiten
de waarnemingslij.n komen, indien men niet terzelfder tijd den
afstand wijzigde. Wij hebben gezien, dat deze daarvoor moet
Fig. 2.
S
816