talrijk zijn de gevallen, die den richtingscontroleur een dagelijksche
ergenis voor den instructeur doen zijn. Denke men slechts aan de
gevallen, dat de man die richt toevallig iets grooter is dan de
onderwijzer, in welk geval men alleen den rug van den schutter
te zien krijgt, dus van controleeren geen sprake; of dat, wat ook
vaak voorkomt, de korrel gedurende een beweging een weinig
verplaatst. Gevolg, ongegronde aanmerkingen, tot men tot de
conclusie komt, dat niet de man, maar het instrument de schuld
draagt. Doo, de gedwongen houding die men zelf moet aannemen,
wordt het steeds een zoeken waar de korrel gebleven is enz. enz.
Wil men dus aan den eisch in genoemde punten blijven vast
houden, dan dient men ten spoedigste een nieuwen richtingscon
troleur in te voeren of liever, den ouden in eere te herstellen.
Wellicht zijn er in de wapenmagazijnen nog wel wat afgekeurde,
doch nog bruikbare exemplaren te vinden. Hoe spoediger deze aan
den troep worden verstrekt, des te beter dit n. o. m. voor de op
leiding zal zijn.
7. OVER DE VECHTWIJZE DER INFANTERIE'), door Bk.
In een studie, welke den in hoofde dezes vermelden titel draagt,
bespreekt Majoor Osterroht op eenvoudige en zakelijke wijze, aan
de hand van het nieuwe Duitsche „Ausbildungsvorschrift für die
Infanterie" (A.V.I.), de hoofdzaken van de vechtwijze der infanterie,
daarbij vooropstellende, dat de Duitsche infanterie, zooals zij thans
is georganiseerd en uitgerust, veel zal moeten ontberen aan ge
vechtsmiddelen en steun van andere wapens en diensten, waarover
een mogelijke tegenstander wel de beschikking zal hebben. Het doet
ons, dit voor oogen houdende, weldadig aan te lezen, hoe in het
besproken voorschrift de vaste wil besloten ligt, om met de
beschikbare middelen het meeste te bereiken en hoe den troep
wordt ingeprent, dat dikwijls „feste Mannszucht" en „Verantwor-
tungsfreudigkeit der Fiihrer" het gemis van vele materieele mid
delen kan opheffen.
Dat de aandacht van de lezers van dit tijdschrift voor het artikel
van Majoor Osterroht wordt gevraagd, vindt reeds in het voren
staande zijne rechtvaardiging.
De schrijver vangt aan met erop te wijzen, dat de in het voor
schrift neergelegde grondbeginselen voor de vechtwijze der infan
terie moeten worden beschouwd als bezonken veelzijdige oorlogs
ervaring, door de Duitsche troepen opgedaan op velerlei fronten
en tegenover velerlei vijanden. Met de soort vijand, die men
tegenover zich had, met de middelen, waarover de tegenstander
Bewerkt naar het artikel „Ueber die Kampfweise der Infanterie",
door Majoor Osterroht, „Wissen und Wehr", Augustus 1923.
821