worden opgesteld dat het oprukken naar de plaats waar de beslis sing wordt gezocht of verwacht, snel en gemakkelijk kan plaats hebben. Dit brengt de Alg. Res. dikwijls op den buitenvleugel, een minder gunstige opstellingsplaats voor den A. B. Een in mijn oogen belangrijke aanwijzing levert nog de L. S. en wel in de 31 en 40. L. S. 40 zegt dat bij de uitvoering van den stafdienst bij de Brigade (het detachement) dezelfde beginselen in acht moeten woeden genomen als voor het hoofdkwartier zijn aangegeven, ter wijl 31 voor den commandant van het veldleger een plaats eischt in een woning of andere overdekte ruimte, waar de kaarten kunnen worden uitgelegd en schrijfwerk kan worden verricht en waar ten slotte op de kaarten kan worden aangeduid waar op bepaalde tijdstippen de onderdeelen van het eigen en het vijandelijke leger zich bevinden. Vlei ik mij met de hoop, dat het vorenstaande voldoende duidelijk maakt, dat het in den regel bezwaarlijk te motiveeren zal zijn dat de A. B. zijn plaats zoekt bij de Alg. Res. of een deel van zijn aanvallende infanterie, dan wel op een heuvel, nog niet blijkt daar uit waar de A. B. zich dan wèl zal moeten ophouden. Alvorens daarover mijn oordeel uit te spreken, wil ik echter nog eenige omstandigheden bespreken welke op de keuze van de plaats van 'den A. B. invloed hebben. In de eerste plaats dan wil ik wijzen op het bepaalde in G(evechtsvoorschrift) Mob(iele) A(rtillerie) punt 29, waarin o. m. is opgenomen dat de plaats van den A. C. der Divisie in beginsel bij den Divisie-commandant is. Aan dit beginsel zal wel niemand willen tornen. Het vindt zijn oorsprong hierin dat de A. C. der Divisie steeds op de hoogte moet zijn van de voornemens van den A. B., van den toestand bij de eigen troepen en van dien des vijands, en een doel matig gebruik van de artillerie is alleen dan te verwachten als de detachementscommandant en diens A. C. de verschillende phasen van het gevecht gezamenlijk doorleven. Alleen dan is te verwachten dat de A. C. goede adviezen, en de A. B. juiste bevelen zullen geven. Dit geldt zoowel voor den duur van het gevecht als voor een daarop volgenden terugtocht, c. q. vervolging, waarvoor ten slotte moge worden verwezen naar G. Mob. A. punten 27, 29, 36, 42, 47, 52, 53, 67 en 78. De vraag is nu: moet de A. B. bij het bepalen van zijn plaats rekening houden met de omstandigheid dat de A. C. steeds bij hem moet zijn of moet deze zich absoluut afhankelijk maken van de wenschen van den A. B. op grond van andere belangen.? De vraag stellen is tevens haar beantwoorden. Natuurlijk zal de A. B. zich bij de keuze van zijn standplaats moeten afvragen, of de daar alsdan ook aanwezige A. C. de uitvoering op de gunstigste 786

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 4