der lijnen N.-Z. en O.-W. door het doel. (Dus niet ten opzichte van de schootsrichting) Punt 3b. De taak van den bewakingsvlieger voor de contra-art. is het opsporen van de vijandelijke artillerie in de strook, welke door deze art. onder vuur genomen kan worden. Die strook moet dus in de opdracht worden vermeld; zij vormt een vierhoek, waar van twee zijden overeenkomen met de grenzen van de bewakings- strook van die art. en de beide andere zijden worden gevormd door de minimum en de maximum schootsafstand van de batterijen. Bij voorkeur bepaalt men het beloop dier lijnen door het aangeven van uit de lucht zichtbare punten, zooals spoorbruggen, spoorweg overgangen, meertjes, samenvloeiingen van rivieren, kruispunten van wegen, markante gebouwen, enz. Dan toch ziet de waarnemer zijn geheele terrein reeds op grooten afstand afgebakend voor zich liggen; ook kan hij, tijdelijk boven het L. W. S. zijnde, toch zijn strook blijven waarnemen. Doen zich Art.-opstellingen voor, welke buiten die strook liggen, dan worden zij toch gemeld en zal de Art. Cdt beslissen, door welke art. en uit welke opstelling die doelen onder vuur worden genomen. Daartoe kan het noodig zijn zoowel batterijen als vlieg tuigen in reserve te hebben, hetgeen dan in het bevel aan de vlieg tuigen gelast wordt (Punt 6). Het inschieten op en het onder uitwerkingsvuur nemen der gemelde doelen zal met behulp van luchtwaarneming geschieden, indien zulks niet van den grond af mogelijk is. Punt 3d. Het gebruik der seinlappen zal hierna worden behan deld. Punt 4b. Bij de bespreking der seinlappen zal blijken op welke wijze die Cdt zijne orders geven kan. De orders kunnen b. v. zijn de juiste ligging op te geven van een doel, waarvan men de plaats ongeveer weet; behulpzaam te zijn bij inschieten of afgeven van uitwerkingsvuur; het opsporen van art. doelen in een bepaald terreingedeelte, enz. Punt 7. De plaats van den Det.-Cdt kan voor geruimen tijd dezelfde blijven; daarom richt hij een eigen L. W. S. op voor ver binding met die vliegtuigen, die hunne berichten rechtstreeks aan den Det.-Cdt moeten zenden, zooals de hieronder te noemen Inf. vliegtuigen en de uit te zenden verkennings-vliegtuigen. Alle door de drie uitgezonden art. waarnemers gemelde doelen moeten aan den Cdt der vliegtuigen worden opgegeven, op dat, indien een daarvan uitvalt of wordt afgelost, de vervanger niet nogmaals hetzelfde zal melden. Heeft men een vliegtuig niet langer noodig, dan late men het naar het vliegveld teruggaan, omdat er nog veel andere opdrachten te vervullen zijn en dus zuinigheid geboden is. Zoodra de Inf. zich tot het gevecht ontwikkelt, doet zich de behoefte gevoelen aan goed werkende verbindingen; niet alleen 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 41