een tegenstoot in het eigen vak te doen of uit het eigen vak naar het nevenvak. Zij kunnen daarbij tevens als gids dienst doen. Gaan wij nu eenige details van de bezetting na, dan hebben eerst de 'bataljonscdten zich een denkbeeld moeten vormen van de naderingsmogelijk heden in het terrein en de waarschijnlijke aanvalsrichtingen des vijands. Dienovereenkomstig wordt het bataljon in de diepte opgesteld, zoodat het geheele terrein speciaal vóór de hoofdweerstandlijn met vuur wordt beheerscht. De bestrijking van de verschillende ravijnen der in ZW. richting loopende riviertjes blijkt voldoende duidelijk uit de teekening. 12. Aan elk bataljon en iedere compagnie moet een oppervlak als vak worden aangewezen, naar breedte en diepte begrensd. Getallen, z.g. om de gedachten te bepalen, zijn als regel ketenen voor de gedachte- De opstellingen moeten zoodanig gekozen worden, dat, als een nest met G. M. groep uitvalt, de beide naastliggenden nog gezamenlijk het tusschenterrein kunnen bevuren. Door zich in te denken in het wezen der zaak moet de aanvoerder de kunst machtig worden, opdracht, gevechtsterkte, terrein, artillerie- en Z. M.-steun zoodanig te combineeren, dat hij voor een bepaald geval een bepaalde afmeting voor zijn front vindt. 13. De verdediging steunt in de eerste plaats op een met zorg ingerichte vuurverdediging (vuurplan). Flankeerend afsluitingsvuur der Z. M. kan tot dicht voor de voorste linie worden gelegd en kan door den aanvaller moeilijker worden ontloopen dan het—met het oog op de eigen veiligheid—verder liggend artillerievuur. 44. Het is voor de verdediging bijzonder gunstig, wanneer enkele Z. M. alsmede tot dusver zwijgende stukken geschut, het vuur zoo Iaat mogelijk openen. 15. Een derde tot een zesde van de gevechtssterkte aan G. M. en Z. M. dient tot luchtafweer te worden gebezigd. 16. Een binnengedrongen aanvaller wordt onder zoo krachtig mogelijk vuur gehouden, ook uit het nevenvak en moet flankeerend of concen trisch door een tegenstoot worden aangegrepen. Op de Noordhelling van den Pr. Kembang is een stelling in genomen door de Z. M. 's van het bataljon tot steun van de voorposten bij hun teruggaan (als dit gelast wordt) en tot het bestrijken van het voorterrein. Dezelfde sectie kan uit een tweede stelling het ravijn achter de le Cie en voor de 3e Cie bevuren. Aan de eerste opdracht neemt ook de Z. M. sectie a. deel (noord van Bangbajang), terwijl aan de 2e opdracht door de Z. M. sectie b. en het infanteriegeschut (1 stuk in 2 stellingen x en x1) wordt deelgenomen. Een doorbreking van de le Cie wordt gestopt door de bezet tingen van de kampongs Bangbajang (west en midden), terwijl het hiaat tusschen deze kampongs kan worden bevuurd door Z. M. in Tjiboeëuk. Afdeelingen, die de le Cie omtrekken, komen in het bereik van de 2e en de 3e Cie. Door deze opstelling is onderlinge steun der verschillende cieën verkregen en zijn die bovendien verdeeld overeen dieptezone, waardoor de vuuruitwerking van de vijandelijke artillerie vermindert. De sectie in Bantjeuj wordt gesteund door Z. M. sectie d;. (Oost van pl.5). 127

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 53