tegenwoordiging in Nederland, in het bijzonder door den Heer Nieuwenhuyzen, is verleend. Ten slotte wordt er de aandacht op gevestigd, dat niet eene contri butie-inning gedurende zes maanden alleszins kan worden volstaan. BANDOENG, 8 Januari 1924. Namens het comité, De secretaris, E. EBB1NK. 9. ORQAAN DER N. I. O. V. J ANUARI-NUMMER. Na een overzicht te hebben gegeven van de ontwikkeling der machts verhoudingen in den Pacific tot aan de Washington-conferentie, bespreekt kapitein Lucardie in het slot van zijn artikel „Pacific Problemen" de ver houdingen, zooals deze zijn geworden als gevolg van die Conferentie. Hij zet uiteen, dat Japan, niettegenstaande de beperking van zijn vlootbouw, relatief in het voordeel is gekomen, doordat voor een deel van den Stillen Oceaan de mogendheden den status quo ten aanzien der versterkingen moeten handhaven. Als gevolg van de nonchalance waarmede de V. S. het vraagstuk der versterking van het strategisch zoo uiterst belangrijke Guam slepend hebben gehouden, is een offensief optreden van de Ameri- kaansche vloot in den West-Pacific bij gebrek aan voldoende tusschen- ■steunpunten thans buitengewoon bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk geworden. Zelfs een ernstige storing van de verbinding van Japan met de gebieden van den Indischen Oceaan is thans uitgesloten, hetgeen, gegeven de afhan kelijkheid van Japan in oorlogstijd van het buitenland, b. v. voor den aanvoer van stookolie, voor dit land van zeer groote strategische beteekenis moet zijn. Van Amerikaansche marine-zijde is hierop bij herhaling gewezen, doch blijkbaar hebben de politici de overhand behouden. De toekomst zal moeten leeren, wie politiek juister hebben gezien, de marine-autoriteiten of de politici. Vervolgens worden eenige beschouwingen gewijd aan het plan van de vlootbasis te Singapore, dat, zooals wij juist hebben kunnen lezen, door de Labour-regeering gehandhaafd wordt. Zeer zeker is in geen der te Washington genomen besluiten voor het Britsche Rijk een motief te vinden, om van den bouw van een steunpunt aan de Straits af te zien, Tenslotte de positie van Nederlandsch-lndië. In geval van een conflict in den Pacific is het belang van de ligging onzer eilanden zoo klaarblijkelijk, dat het niet noodig is, daarover in den breede uit te weiden. Door de Washington- conferentie zijn de verhoudingen voor ons er niet gunstiger op geworden, hetgeen de Minister van Buitenlandsche Zaken zeer duidelijk liet uitkomen in de Tweede Kamer, toen hij zeide: „Ik geloof, dat deze regeling (de status quo op gebied van versterkingen in den Pacific) er inderdaad toe kan bijdragen om een tijdperk van grootere zekerheid in het leven te roepen, al kan ik niet ontkennen, dat door deze regeling de waarde van de V. S. als buurman van ons uit een militair oogpunt, in verband met de beslissing ten aanzien van de Philippijnen genomen, eenige wijziging heeft ondergaan". Een volgend artikel is gewijd aan de installatie van den gep. Luit.-Kol. de Gaay Fortman als Burgemeester van Dordrecht. Uit het slotwoord blijkt, hoezeer de N. 1. O. V. haren Oud-Voorzitter in eere houdt. F. T. geeft „Tactische schetsen" ter illustratie van de wijze van oefenen van eene compagnie, die met de G.M. A. uitrukt. Het artikel „De Belgen in Duitsch-Oost-Afrika" wordt beëindigd. „Uit de oude doos" zouden wij gaarne uitvoerig willen aanhalen, ware het niet, dat wij vreezen, eenmaal eraan begonnen, verder te gaan dan in deze rubriek wel oirbaar is. Zoowel van de hand van den Kap. der Int. de Waal als van den len Luit. der Mil. Adm. van Leeuwen een artikel over de „Voeding in garnizoen". Het onderwerp schijnt van ingewikkelden aard te zijn. Kap. de Bakker besluit zijn studie over het „Onderling Ondersteuningsfonds". M. B. 136

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 62