141 ivorden ook in dit nummer vermeld, waaruit duidelijk blijkt, datmenelkaai met vertrouwde. Zoo vinden we een verhaal omtrent een diner te Pless hoofdwartier) waar ook Falkenhayn met eenige Duitsche officieren aanzat. Na afloop van den maaltijd stond hij op, ging naar Lonrad toe en zeide:" Ik neem nu afscheid van U, want ik vertrek met deze heeren direct naar Frankrijk, we gaan Verdun aanvallen". „Wanneer?" werd er door C- gevraagd. „Over een paar dagen of over een paar uur „Dan wensch ik U goed geluk"Dat was alles wat er tusschen deze beide veldheeren gezegd werd over zoo iets belangrijks als een aanval op Verdun. Heelemaal ongelijk had F. niet met te zwijgen, want, zooals ook ver meld wordt, C. had, toen Italië tegen Oostenrijk in den oorlog ging ge tracht achter Duitschland om tot een accoord met de Russen te komen waarbij Galicië zou worden afgestaan, doch als schadeloosstelling een deel van Silezië aan Oostenrijk zou komen. Dit was bekend geworden in het Duitsche hoofdkwartier doordat men van Hongaarsche zijde had gewaar schuwd. De Hongaren namelijk moesten van een versterking van Rusland en van het Slavische element in het algemeen niets hebben. Men kan het dus den Duitschers moeilijk kwalijk nemen, dat zij hun ,,bondgenooten" niet al te zeer vertrouwden. Belangwekkend is ook wat er gezegd wordt over de verhouding van keizer Wilhelm tot Hindenburg en Ludendorff. Ook wordt duidelijk in het licht gesteld, hoe het Franz Joseph was die getrouwelijk het verbond met Duitschland nakwam. Nauwelijks was hij gestorven, of het was afgeloopen met de, toch al niet schitterende, samen werking. Revue d'Infanterie. November. Een merkwaardig artikeltje is dat getiteld „Les previsions et la guerre de 1914-1918". Het geeft een overzicht van hetgeen door een zekeren Jean de Bloch, volgens den schr. een Rus, als het wafe voorspeld werd over den aard van den komenden oorlog.' Het boek werd uitgegeven in 1892 en wat de schr. van het artikel er uit me dedeelt is zeer zeker merkwaardig, daar verschillende van zijn voorspellingen treffend juist zijn gebleken. De schr. knoopt er een waarschuwing aan vast, n.l. dat geen enkele oorlog op den vorigen gelijkt en dat voor den volgenden oorlog gerekend moet worden op de voortdurende verbetering van de vernietigingsmiddelen, welke ter beschikking van de legerleiders zullen komen. Het artikel „L'Infanferie et les enseignements de l'histoire" geeft in het derde vervolg een beschouwing over „L'Infanterie et le matériel au cours de la campagne de 1914—1918". Le schr. wijst er op, dat door het grootere gebruik dat door de infanterie van allerlei gecompliceerde wapens wordt gemaakt, het steeds moeilijker wordt infanterie te „improviseeren". De oefe ning moet zeer grondig zijn en men zal de oefenperiodes en die voor de her halingsoefeningen ten voile moeten benutten om de zoo noodige resultaten te kunnen verkrijgen. Het oorlogvoeren is voor de infanterie zeer veel moei lijker geworden. Yaik be,anS verder een artikel over „Le tir antiaérien dans l'infante- rie De schr. wijst er op dat tegen het einde van den oorlog het vliegtuig meer dan ooit begon deel te nemen aan den strijd op den grond en wel door het werpen met bommen en door het vuur uit mitrailleurs. Daarom is het volgens hem noodig, dat de infanterie er op rekent, rechtstreeks te moeten vechten tegen vliegtuigen. Zij zal dus geoefend moeten worden in het vuren op luchtdoelen. De schr. geeft aan op welke wijze, naar zijne meening, dit doel het beste is te bereiken. Revue Militaire Suisse. November. In dit nummer wordt o. m. voortgezet het reeds vroeger vermelde artikel: „Une légende. La faillite de la forti fication permanente pendant la grande guerre". Thans worden de Maasves tingen behandeld. Er wordt aangetoond, dat de oorlog België heeft verrast en dat dit van grooten invloed is geweest op de teleurstellende ervaringen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 67