144 Wat betreft het infanteriegeschut vermoedt Rohne dat de oplossing iri de richting van tanks gezocht zal moeten worden, terwijl hij betwijfelt of gasmunitie in den bewegingsoorlog bruikbaar is. Uit het feit, dat de specialist Rohne nog steeds verklaart geen behoorlijk inzicht in deze beide vraagstukken te hebben, blijkt wel hoever wij nog van een besliste oplos sing ervan verwijderd zijn! Tenslotte moet Rohne tot zijn spijt constateeren dat bij de Duitsche artillerie de GK. is afgeschaft; hij wijst erop dat dit in Frankrijk niet het geval is en belooft steeds voor het bestaansrecht van de G. K. te zullen blijven strijden. Revue d' artillerie November 1923. Overste Mayou geeft het tweede en laatste deel van zijne „Note sur la lutte d'artillerie", waarin de „guerre de mouvement" in beschouwing wordt genomen. In den bewegingsoorlog zal het legercorps bij de nadering in den regel slechts kunnen beschikken over de „artillerie de corps d' armée" en over de „divisie-artillerie". Men rekent slechts bij uitzondering op versterking uit de „artillerie d' armée". Hierdoor ontstaat dus voor het Fr. legercorps een toestand analoog aan dien bij ons Indische veldleger, waar wij ook slechts over de divisie artillerie en enkele batterijen buiten divisieverband kunnen beschikken. Bij de „marche d'approche" van het Fr. legercorps, welke wordt gerekend te beginnen zoodra het legercorps komt binnen het bereik van artillerie vuur op groote afstanden, dat is op 20 K.M- van den vijand, moet de artillerie de corps d'armée (10-5 c. M. lange kanonnen) een dusdanige plaats in de marschformatie innemen, dat haar commandant in staat is „de faire sentir son action personnelle dès qu'il le jugera utile". (Instr. sur l'emploi tact. des gr. unites). Daartoe zal de A. C. A. (artillerie de corps d'armée) zoo dicht mogelijk op het infanterie-gros der divisies moeten marcheeren, afhankelijk overigens van het wegennet. Zoodra het noodig wordt, verlaat de infanterie der divisies de marschwegen. Van dat oogenblik gaat de A. C. A. met groote sprongen vooruit, zorgende steeds een voldoend aantal batterijen in stelling te hebben om het vuur op de vijandelijke artillerie te openen. Uiteraard worden daarvoor de meest mobiele batterijen in stelling gebracht (in Fr. dus de 10.5 c. M. L.) terwijl de minder beweeglijke zoo lang mogelijk in reserve blijven, d. i. tot het oogenblik dat men vermeent niet zonder haar vuur vooruit te zullen komen. Schrijver neemt nu aan dat voor de „tirs d'interdiction", één afdeeling van 10.5 c. M. beschikbaar moet blijven zoo dat voor het contra-batterijwerk 3 afdeelingen van 15.5 c. M- en 1 van 10.5 c. M. overblijven om, wanneer de vijandelijke artillerie actief optreedt, over te gaan tot vuurconcentraties door die 3 afdeelingen op iedere vij. batterij. Waar in deze periode van den strijd volgens hem de dekking tegen vuur der vij. art. waarschijnlijk nog weinig zwaar zal kunnen zijn, de dekking tegen gezicht eveneens nog dikwijls niet afdoende en inschieten met waarneming en controle van het uitwerkingsvuur dus dikwijls mogelijk zal zijn, neemt schrijver aan, dat vuurconcentraties van 150 schoten van 10.5 c.M. en 200 van 15.5 c. M. afdoende zullen zijn. (O. i. wordt echter te weinig aandacht geschonken aan het feit dat, waar aan den eenen kant de dekkingsmogelijkheden der vij. artillerie tegen vuur en zicht in deze periode nog gering zullen zijn, aan den anderen kant de eigen waarneming even eens te wenschen over zal laten. Zeer terecht dringt dan ook de schrijver aan op een zeer vroegtijdig organiseeren van den verkennings- en ver bindingsdienst van de A. C. A., vooral ook door vliegtuigverkenning en -waarneming in verband met de bij de A. C. A. meegevoerde munitie-uitrusting zouden dan 6 van dergelijke vuurconcentraties kunnen worden bewerkstelligd alvorens munitie-aanvulling noodig is. Bij het einde van de „marche d'approche" treden ook in den bewegings oorlog dezelfde omstandigheden op als bij de „stabilisation" reeds behandeld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 70