het gevecht zooveel mogelijk en trachtten, als altijd geleeraard, te zien zonder gezien te worden Hoe is bij ons de toestand? Ook wij zullen over vlieg tuigen beschikken, welke de legerleiding strategische gegevens zullen verschaffen. En aangenomen, dat een verkennings detachement op grooten afstand wordt uitgezonden, dan zal de zeer zwakke cavalerie, welke daarvoor beschikbaar zal kunnen worden gesteld, toch zeer zeker den steun behoeven van andere Wapens, mobiele infanterie, strijders-wielrijders, zware mitrailleurs. De gevechtskracht der cavalerie zal van die van dit detachement slechts een uiterst klein gedeelte kunnen uitmaken, te meer als men bedenkt, dat de cavalerie ten slotte de patrouilles moet leveren, welke het eigenlijke verkenningswerk verrichten. Beweeglijkheid zij dus eerste eisch. Men vermindere die niet door toevoeging van geweermitrailleurs e. d. Verhooging van de gevechtskracht van het verkenningsdetachement bereike men indien noodig geoordeeld door (tijdelijke) toevoeging van meer (geweer)mitrailleurs aan de andere erbij ingedeelde Wapens. De cavalerie spare men daarvoor. Men houde haar vlot in ons moeilijke terrein, waarin zij haar eigenlijke werkzaamheid zal hebben te volbrengen. Wat geldt voor strategische cavalerie geldt n. o. m. met meer klem nog voor de divisiecavalerie, die verkennen moet op korten afstand, waarnemen, waarschuwen. Enkele keeren zou een lichte mitrailleur haar voordeel kunnen brengen; dit weegt echtermet op tegen de nadeelen, verbonden aan het voortdurend medevoeren van dat vuurwapen, en aan de verzwaring van de opleiding welke de organieke indeeling ervan met zich brengt. Men bedenke bovendien, hoe zwak ook onze divisie-cavalerie zal zijn, en overwege b. v. hoe dikwijls het zal kunnen voorkomen, dat zij in zulken getale bijeen is, dat haar vuurkracht, zelfs wanneer een enkele geweermitrailleur wordt toegevoegd, zich zal kunnen meten met die van, laat ons zeggen een sectie infanterie. Bovendien, geweermitrailleurs ingedeeld bij de pelotons be- tëekent, dat het gebruik ervan in handen wordt gelegd van jonge aanvoerders, soms onderofficieren, van wie het te vreezen is, dat zij niet altijd de verleiding zullen kunnen weerstaan om die wapens te vroeg in te zettengelijk men in het algemeen zal moeten verwachten, dat cavalerie, wier vuurkracht belangrijk is verhoogd, en bij wier opleiding het zwaartepunt dus meer in de richting van het vuurgevecht is moeten worden verplaatst, in dat vuurgevecht meer en meer haar heil zal gaan zoeken, ook in die gevallen, waarin het oordeelkundiger mocht zijn, het te mijden. Hoe wij de kwestie ook bezien, wij komen tot de slotsom, dat onze zwakke cavalerie, welke haar eigenlijke taak steeds met zeer kleine afdeelingen zal verrichten, daarbij het vuurge vecht zal hebben te schuwen, en, ongehinderd door zware be- 183

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 37