wordt verricht, dan moet dit m. i. in de omschrijving van den bijzonderen oorlogstoestand tot uiting komen. Men mag m. i. in dat geval niet de eischen aan oefening te stellen opofferen aan die, welke een beoordeeling stelt en hierop komt het niet dan wel vaag aanduiden van de te verrichten handeling in den regel neer. Men moet iemand beoordeelen. Uit een onderstelden oorlogstoestand vloeit logisch voort dat bijv. een det. Commandant met zijn det. bij een rivierovergang een offensief bruggehoofd zal vormen. Men doet dit echter niet in den bijzonderen oorlogstoestand uitkomen om eens te zien of de te beoordeelen officier wel het juiste tactisch inzicht heeft en ver strekt daarom niet de opdracht om bij dien rivierovergang een offensief bruggehoofd in te nemen, maar men geeft een meer vage aanduiding, zoodat de det. Cdt. zelf moet beslissen of hij vóór dan wel achter den overgang zal gaan zitten Niet voor niets eischt ons voorschrift (M. V.) dat onze oefe ningen de werkelijkheid zooveel mogelijk moeten nabootsen en nu vraag ik U af of in de werkelijkheid een A. B. die van meening is dat een uit te schuiven detachement een offensief bruggehoofd moet innemen, ooit het risico zal aanvaarden, dat op een zoo belangrijk punt een ondercdt. een handeling zal verrichten, die met de door den A. B. meest gewenschte in flagranten strijd is. Uiteraard niet, maar dan mag het ook niet bij de oefeningen. Bovendien schept het, of beter gezegd, werkt het in de hand onzekerheid, instede van zelfvertrouwen. Vooral det. Comman danten die het nog moeten leeren, komen zoo licht tot de vol gende, zij het ook verkeerde, redeneering. „Ik acht logisch dat in het onderhavige geval een offensief bruggehoofd wordt ingenomen, maar als dat de bedoeling^was, zou het wel gezegd zijn, dus ga. ik achter de rivier zitten.' Mijne H. H., Ge zult nu misschien denken„die overweging is verkeerd" en dat is ze natuurlijk ook, maar ze is verklaar baar, en nog eens, onze oefeningen moeten zooveel mogelijk de werkelijkheid nabootsen en heusch, wanneer we hiernaar streven, zullen we bereiken dat de te oefenen detachementscom mandanten zelfvertrouwen krijgen, terwijl er zeer zeker wel vol doende gelegenheid overblijft om te beoordeelen of de detache mentscommandant voldoende tactisch inzicht heeft. Maar, zult Ge vragen, waarom staat dan in M. V. 27 dat üe bijzondere oorlogstoestand zoo kan worden aangenomen dat de det commandant daaruit zelfstandig tot het nemen van maat regelen moet besluiten. M. i. ontstaan dergelijke toestanden telkens wanneer de A. B. niet kan aangeven wat de det. commandant zal moeten doen en dus daarom moet overlaten aan dien det. commandant, om, naar gelang hem meer berichten bereiken, te doen wat de toestand eischt. We zullen wel gelegen heid hebben daarvan voorbeelden te behandelen. Behoudt van het zoo juist behandelde de conclusie „geen 245

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 31