De geschetste bezwaren zijn geringer, wanneer men niet Cz en ioo» d°cb Ca en Cn toepast. Voor kleine waarnemingshoeken en negatieve @2 zou uit dien hoofde bij het schieten tegen doelen gelegen op dwarshelling, het gebruik van Ca en Cn steeds aan te raden zijn. Bij groote waarnemingshoeken en positieve @2 kan Cn^ evenwel voor de practijk weder onbruikbaar groote waarden krijgen. e is daarom beter, al deze moeilijkheden te ondervangen door, bij aanwezigheid van dwarshelling, deze bij zijdelingsche verplaatsing van de baan met den terreinhoek te volgen, en wel door per /00 zijwaartsche verplaatsing van de baan den terrein- hoek te vermeerderen of te verminderen met tg 02 °/00 (zie fig. 6). Overigens wordt, bij aanwezigheid van dwarshelling alleen, ge handeld als op horizontaal terrein. Bij aanwezigheid van langshel- ïïfornT(1)"t/mW°4)dt reke"ing §ebracht als aangegeven Wanneer wij in het voorgaande de vraag van den invloed van de dwarshelling op de Cz enz. oplosten, zonder onze toevlucht te nemen tot de methode der terreinhoekwijziging, dan geschiedde dit voornamelijk om aan te toonen, voor welke schijnbaar niet op te lossen puzzles een argeloos vuurleider kan komen te staan. III. Het zal thans duidelijk zijn, dat, nog meer dan in vlak terrein, in ons bergterrein inschieten met t ij d v u u r aanbeveling verdient, waarbij men zich immers nagenoeg geheel onafhankelijk maakt van den terreinvorm bij het doel. Evenwel krijgt men te maken met een anderen storenden factor, n. 1. deze, dat de waar neming afhankelijk wordt van de hoogte, waarop de waarnemer zich bevindt. Niet alleen de waarneming der S. H. is zonder meer niet te vertrouwen, ook ten aanzien van de beslissing over (+7 of is voorzichtigheid geboden. a. Stellen wij ons in de eerste plaats tot taak, den invloed van de opstelling van den waarnemer op de beslissing over het o te onderzoeken. Nemen wij daarbij voorloopig aan dat de waarnemer dicht bij de batterij is opgesteld, zoodat de hori zontale waarnemingshoek zeer klein is. Denken wij ons een doel gelegen op een oploopende helling of op een kam en een waarne mer, achtereenvolgens opgesteld zoodanig, dat de raaklijn aan het eindpunt van de baan (invalslijn) over zijn standplaats heen, door zijn standplaats, of er onder door gaat. Deze gevallen zijn weergegeven in de 'figuren 7 a en b 8 a en b en 9 a en b. Is de waarnemer geplaatst achter een waarnemingsinstrument waarvan hij de liggende giasplaatlijn uiteraard horizontaal heeft gesteld, en noemt men „waarnemingsvlak" het vlak door de waarnemingslijn en de liggende (hier horizontale) giasplaatlijn van het waarnemingsinstrument, dan kan men de drie gevallen ook aldus typeeren 296

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 10