en van den hoek tusschen waarnemingslijn en richtlijn. Dat inter
val is evenwel bij waarneming rechtuit nimmer bekend. Evenwel,
nadat de grenzen van b. v. 100 M. in tijdvuur zijn bepaald, kan
men gewoonlijk aannemen, dat bij halveering de Spn. ter hoogte
van het doel zijn te verwachten. Na de Spn. door een tijdelijke
terreinhoekcorrectie te hebben losgemaakt van den grond, is
regeling der S. H. dan mogelijk op een voldoend nauwkeurige
wijze (punt 149 V. S. A
Nochtans, bij beschouwing van fign. 8 en 9 blijkt, dat daar
voorzichtigheid geboden is. In het geval van tig. 8 is de ge-
wenschte S. H. (voor den waarnemer gezien) steeds O, en een
S. H. van °/00of °/oo wijst slechts op een ot een
(-) baan. Van S. H.-regeling in dien zin, dat daarmee tevens
het interval geregeld wordt is hier dus eigenlijk geen sprake.
Hier dient het interval te worden geregeld, door na te gaan of
op het gemiddelde der grensafstanden de gewenschte verhouding
wordt verkregen tusschen Spn. len bg. en Spn. A. Zooniet,dan
moet die verhouding worden verkregen door T. wijziging in die baan.
In het geval van tig. 9 staat men voor een ander bezwaar.
Kon in hef geval van tig. 7 worden aangenomen, dat de beslissing
over het en het der grensbanen gegrond was op de
waarneming van Spn., en t. o. v. het doel gelegen, in
het geval van tig. 9 kan de beslissing omtrent het eener
baan zeer goed gegrond zijn op de waarneming van een Sp., dat
zelf ten opzichte van het doel ligt. Het S H. regelen met
gehalveerde gegevens onder toepassing van een tijdelijke terrein-
hoekvermeerdering gaat hier dus niet op: men zou er niet zeker
van zijn, dat de verkregen Spn. ongeveer boven het doel lagen,
eerder zou men van zekerheid van het tegendeel kunnen spreken.
Ook hier moet dus de methode van S. H. regelen worden toe
gepast, welke geldt voor het geval van tig. 8.
b. Geldt het bovenstaande voor waarneming rechtuit (zuiver
theoretisch dus voor het geval de waarnemer in het rooivlak is
opgesteld) thans zullen wij ons den waarnemer zijwaarts van het
rooivlak opgesteld denken.
Wij brengen in herinnering, dat, bij waarneming rechtuit, de
waarnemer opgesteld was achter een kijker met horizontaal ge
stelde liggende lijn, en dat, waar in onze conclusies van w a a r-
nemingsvlak werd gesproken, steeds bedoeld werd het vlak,
gedacht door de waarnemingslijn en de horizontale glasplaatlijn
of in het algemeen een vlak door de waarnemings-
1 ij n en een lijn, welke we ons in het inschiet-
punt loodrecht op het rooivlak kunnen denken.
Stellen wij nu een waarnemer aanvankelijk op in (fig. 10)
en laten wij dezen zich zijwaarts verplaatsen van W" tot W,
steeds in het waarnemingsvlak blijvend, totdat hij een hor. waar-
nemingshoek van b. v. 300 °/00 heeft doorloopen, dan is het duide-
299