Het ongemak van een sterk gedraaide liggende glasplaatlijn
bij de waarneming, de onmogelijkheid, om met een 90° gedraaide
glasplaatlijn te werken, alsmede de overweging, dat cos <pi in
formule (10) slechts tot een bepaalde waarde van cp\ 1 gesteld
mag worden, maken het wenschelijk, in het algemeen bij groote
horizontale waarnemingshoeken een anderen weg te volgen, en
wel door de liggende glasplaatlijn zoodanig te draaien dat zij
komt te liggen wel is waar niet in het tot nu toe beschouwde
waarnemingsvlak (dat we in den vervolge waarneming s-
vlak I zullen noemen), maar dan toch in een ander, eveneens
rationeel waarnemingsvlak (waarnemingsvlak II), waar
voor we kiezen het vlak door de waarnemingslijn en de richtlijn
(vlak WDB in fig. 13). Dit vlak heeft, bij waarnemingsvlak I ver
geleken, de volgende nadeelen:
1. het leent zich niet voor het maken van conciusiën omtrent
het of der baan bij tijdvuur, met behulp van regels in
den geest van die vermeld op blz. 11 en 12;
2. aangezien het vlak zoowel dwars- als langshelling heeft,
moeten zijdelingsche verplaatsingen van de baan wil men de
Spn., eenmaal in het waarnemingsvlak gebracht, daarin houden
gepaard gaan met wijziging van den terreinhoek
3. het wordt onbruikbaar bij kleine a, daar de dwarshelling
dan te sterk wordt.
Hiertegenover staan de volgende voordeelen
1. het regelen der SH. levert geen enkele moeilijkheid op, mits
men zijdelingsche verplaatsingen van de baan slechts gepaard
doet gaan met de bijbehoorende terreinhoekwijzigingen
2. het is juist bij groote a gemakkelijk toe te passen, daar de
draaiïngshoek <pn afneemt met het grooter worden van a, zulks
in tegenstelling met waarnemingsvlak I.
Door de invoering van waarnemingsvlak II beschikt men dus
altijd, hoe groot a ofjSook mocht zijn, over een rationeel, prac-
tisch bruikbaar waarnemingsvlak. Beide vlakken vullen elkaar aan.
Beide vlakken zijn theoretisch toe te passen bij alle
grootten van a en Practisch evenwel is waarnemingsvlak 1
uitgeschakeld voor waarden van a, welke 90° naderen, waar
nemingsvlak II voor waarden van a, welke 0° naderen.
Tusschen die uitersten is eigenlijk waarnemingsvlak I te ver
kiezen, tenzij (pi te groot mocht worden. Het verdient aanbeveling,
om zónder nader onderzoek waarnemingsvlak 1 te kiezen bij a
<T 45°, waarnemingsvlak II bij 45°. Dan is men in de
practijk er zeker van, een bruikbaar vlak te hebben gekozen,
al mocht in sommige gevallen nauwkeuriger overweging ook uit
wijzen, dat het andere eigenlijk de voorkeur zou hebben verdiend.
Zij 'in fig. 13 WD de waarnemingslijn, BD de richtlijn. Zij
verder WR _L DW en BR J_ op het verticale vlak door DW.
Vlak WBR is dan het vlak van de glasplaat, WB de doorsnede
daarvan met waarnemingsvlak II.
303