III. Ravitailleeringsdienst
De ravitailleeringsdienst is het orgaan, dat in tijd van oorlog
belast is met de exploitatie van de nationale hulpbronnen en zelfs
van die van het buitenland, ten einde de voorraden, bestemd voor
de voeding van het leger en van de burgerbevolking, aan te vullen
of te vernieuwen.
De 3 wijzen van samenstelling der militaire voorraden zijn:
a. c derhoud in tijd van vrede door de Militaire Administratie
met verbruik door de vredessterkte van het leger;
b. onderhoud in tijd van vrede door burger-leveranciers tegen
vergoeding van eene zekere premie en zonder verbruik door het
leger;
c. geen onderhoud in tijd van vrede, doch bijeenbrengen der
voorraden bij de mobilisatie door den ravitailleeringsdienst.
Elk dezer methoden heeft voor- en nadeelen. De methoden
a en b geven de dadelijke beschikking over de voorraden in tijd
van mobilisatie, doch als nadeel staat daartegenover, dat zij
belangrijke geldelijke offers aan de schatkist stellen. Aan methode
c zijn in vredestijd geen uitgaven verbonden, maar zij heeft het
nadeel, dat men bij de mobilisatie over een zekeren tijd moet
beschikken om de voorraden bijeen te brengen.
Eene combinatie van de hiervorengenoemde systemen is dus
noodig, wil men op het gebied der approviandeering met een
minimum kosten voor de schatkist de maximum veiligheid ver
krijgen.
Oppervlakkig beschouwd, lijkt de meest eenvoudige en meest
zekere oplossing in eene toepassing van methode a voor de voor
raden benoodigd voor de eerste maanden van den oorlog en van
methode c voor de latere behoeften. Die oplossing lijkt ook daarom
logisch, omdat men van te voren, naar de sterkte van het leger,
de benoodigdheden kan bepalen voor de eerste oorlogsmaanden,
terwijl men onkundig is van hetgeen later benoodigd zal zijn.
Evenbedoeld systeem voldeed inderdaad voor de vroegere legers,
waarvan de sterkte slechts in betrekkelijk geringe mate bij de
mobilisatie toenam. De in vredestijd opgelegde voorraden konden
dan, om zich van eene geregelde afvloeiing en weder aanvulling
te verzekeren, zonder moeilijkheden door de troepen worden ver
bruikt. Maar tegenwoordig, nu men gewapende naties tegenover
elkander heeft, is de vredessterkte slechts een kern, welke den
dag na de mobilisatie op enorme wijze wordt vergroot. Zou men
voor die sterkten de voorraden opleggen voor de eerste maanden
van den oorlog, dan zouden deze, afgescheiden van de groote
daaraan verbonden kosten, niet in het normale tijdsverloop van
oplegging der levensmiddelen door de vredessterkte kunnen worden
verbruikt. Daaruit volgt dus, dat men weer een deel der voorraden
zou moeten verkoopen, of door buitengewone zorg te besteden
zou moeten trachten de normale opleggingstermijn der levensmid-
315