348
7. ORGAAN N. I. O. V. APRIL-NUMMER.
Het nummer opent met een woord van de Officieren der L. A., gewijd
aan de nagedachtenis van den Kapitein-vliegenier J. Engelbert van Bever
voorde, naar aanleiding van de onthulling van een gedenkteeken voor
dezen Pionier der Indische Luchtvaart-
De le Luitenant W. A. van der Beek eindigt zijn beknopt overzicht van
de militaire ontwikkeling van Japan. Hij behandelt in dit laatste gedeelte
de zeemacht, bij de ontwikkeling waarvan Nederland, gelijk bekend, een
niet onbelangrijke rol heeft gespeeld. Vrij uitvoerig wordt de wijze ge
schetst, waarop de Medusa in 1862 bij het forceeren van de Straat van
Shimonoseki den naam van de Koninklijke Nederlandsche Marine wist hoog
te houden.
Volgt een artikel over Politiek en Weermacht door L. C. Preij, Kapitein
van den Generalen Staf van het Nederlandsche Leger, overgenomen uit
het Orgaan van de Vereeniging van Officieren van de Nederlandsche
Landmacht, en waarin stelling wordt genomen tegen eenige misleidende
artikelen, voorkomende in de „Telegraaf", waarin een onjuiste voorstelling
werd gegeven van de wijze, waarop bedoeld onderwerp op de 8e Alg.
Vergadering der N. I. O- V. is besproken.
Kapitein der Infanterie F. C. A. Schulte vervolgt zijn studie over de
Ineenstorting van het Turksche Leger in 1918.
„Officier" neemt de N. I. O. V. in bescherming tegen een aanval op die
vereeniging door den Delta-correspondent van het Soer. Handelsblad.
De beide tegenstanders zullen elkander wel nimmer kunnen overtuigen.
De Kapitein der Infanterie F. C. A. Schulte bepleit het voortbestaan van
de Militaire School. Wij vreezen voor hem, dat het pleidooi niet zal mogen
baten, nu de officiersopleiding in Nederland in zoo gansch andere banen
wordt geleid. De redactie van het Orgaan spoort hen, die zich bevoegd
en geroepen achten om over deze belangrijke aangelegenheid hun stem te
laten hooren, ertoe aan, zulks niet na te laten. Terecht, indien althans
het oordeel van Indië in deze eenig gewicht in de schaal vermag te
leggen.
Na een „Uit de oude doos", en een discussie over het vooral technisch
nog zoo vage begrip „Infanterie geschut" tusschen F. T. en B. volgen de
gewone slotrubrieken.
M. B.
8. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN.
Militaire Spectator. Januari. (Vertraagd ontvangen). Het eerste artikel
is eene verhandeling over het schieten der Duitsche artillerie door den
heer Nauta Pieter. Met waardeering vermeldt hij, hoe in het D. voor
schrift wordt bepaald, dat de art. moet kunnen beschikken over een vol
doend aantal schietdagen, terwijl vermeden moet worden, dat een onderdeel
op twee achtereenvolgende dagen schiet. Hij betreurt het, dat de Ned.
voorschriften dit ook niet eischen. Verder blijkt hij ingenomen met de
schietregels, die z. i. ruim zijn gesteld en in eenvoudige taal geredigeerd,
zoodat men zich niet, zooals bij de Hollar.dsche, behoeft af te vragen,
„zou daar misschien wat achter zitten?"
Wat betreft de munitie, blijkt de G. K.T, geheel op den achtergrond te
zijn geraakt.
Daarna wordt het schieten besproken. Omtrent de grondbeginselen en
algemeene regels wordt opgemerkt, dat alles zeer algemeen is gesteld,
zoodat men bij de toepassing dezer regels bij het schieten voor tal van
vraagpunten komt te staan.
Vervolgens worden behandeld het schieten met aardwaarneming en dat
met waarneming door den meetdienst. Het zal opvallen, dat er niet over