De vunruitwerking en het standhouden tot den laatsten man geven de verdediging een groote kracht (p. 44). Snelheid in het inrichten van een stelling, bedrevenheid in den overgang van ver dediging tot aanval en het toepassen van listen, brengen den aan valler in verwarring en verschaffen den verdediger het overwicht. Ook bij gevechten om tijdwinst en terugtochtsgevechten komen dergelijke handelingen bijzonder tot hun recht. 2. Gevechtsvoeren, onderscheidt „ontplooien" (ons „oplossen") -en ontwikkelend. 1. het aannemen van vormen welke toestaan 's vijands vuur te beantwoorden, voor met geweer bewapenden ge woonlijk dus „verspreiden"Gewaarschuwd wordt voor het feit, dat de colonnevorm (groepen met éénen), aan flankeerend vijandelijk vuur breede doelen biedt (p. 46). De verdediger (p. 50) zal meestal tenminste het groepsverband kunnen bewaren, de aanvaller zal, in open terrein, dikwijls zelfs dit moeten opgeven en zich in lialf- groepen of enkele schutters oplossen. Kort voor het binnendringen bij den vijand zal intusschen een zekere verdichting noodig zijn, om aan den stoot kracht te verleenen. Nogmaals wordt gewezen op de hoogere eischen, welke de nieuwe vechtwijzen aan verstand en besluitvaardigheid van kader en manschappen stellen (p. 51). Afwisseling van den gewonen dienst met politioneel werk, zooals thans bij ons wederom in verhoogde mate kan geschieden, is m. i. hiervoor een uitstekend hulpmiddel. 3. Het terrein zegt (p. 52), dat geen terrein op den duur voor de inf. onbegaanbaar is, iets wat onze inf. nog dagelijks in de bui tengewesten practisch ervaart. Hoogten zonder achtergrond wor den niet op den kam, doch op de helling bezet; bij marschen door dalen moeten de bodem en de van den vijand afgekeerde zijde (de eerste ook met het oog op gassen) zooveel mogelijk vermeden worden; groote dorpen en bosschen geven dekking, doch kleine trekken 's vijands vuur tot zich (p. 53). Waar het terrein uit zich zelf geen of'onvoldoende dekking biedt, begint de terreinverbete ring, waartoe zelfs ook alle tijdens een aanval ontstane korte of lange pauzen benut moeten worden. Dit vermindert de verliezen, spaart de zenuwen en komt volgende afdeelingen ten goede. De invloed der aanvoerders moet zich hierbij van den eersten schep grond af doen gelden. 4. Nacht en nevel biedt weinig verschilpunten met het gelijk genummerde hoofdstukje uit ons „G. V. I", slechts wordt het vuren bij den aanvaller niet verboden, al erkent het de bezwaren ervan (p. 57). Met nadruk wordt, evenals in het Fr. „R. d'I." p. 347) er op gewezen, dat de nacht een reeds ingeleide vervol ging niet mag doen staken (p. 59). Dit ware aan ons punt 64, dat -aanbeveelt geen vervolging te beginnen, toe te voegen. 4382

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 28