waarnemen (p. 88). Bijzonder zwaar is de verkenning tijdens het
gevecht in de vijandelijke weerstandszöne; zij moet hoofdzakelijk
nieuwe mogelijkheden voor overrompeling en omvatting opsporen
en vijandelijke hinderlagen ontmaskeren (p. 91).
8. Aanvoering en verbinding der lagere Inf. eenheden in het
gevecht, schrijft voor, bij de nadering eerst marschdoelen, daarna
aanvalsstrooken op te geven, waarbij om de gedachte te bepalen
een bat. een strook van 400 800 M. kan krijgen (Fr. 300
800, Ned. 600 800, Ned.-Indië 200 400 M.). De grenzen hier
van moeten, zoo mogelijk, in het terrein worden aangegeven; zij
voorkomen een overmatige breedte-uitzetting, zijn een waarborg
voor het behoud der diepteopstelling en vergemakkelijken de aan
voering en samenwerking. Zij kunnen, indien het terrein dat eiseht,
tijdelijk worden overschreden (p. 94). Tijdens de nadering wordt
een richtingstroep aangegeven, tijdens de doorvoering is de rich
ting steeds op de voorste afd. (p. 95). Een gelijkmatige verdeeling
der aanvalskrachten, zoowel voor het geheel als voor de gevechts
groepen, is zelden juist. De keuze van het z. g. zwaartepunt wordt
evenwel minder beheerscht door den vijand, over wiens opstelling
meestal weinig bekend is, dan wel door het terrein. Geeft dit hier
voor geen aanwijzing, dan kan het aanbeveling verdienen, eerst
met gelijkmatig verdeelde krachten aan te vallen, waarbij de reserve
zóó ver achter blijft, dat zij bewegingsvrijheid heeft. Zoodra zich
bij den vijand een weeke plaats vertoont, wordt het vuur der zw.
wapens onmiddellijk hierop samengetrokken en met de reserve de
inf. aanval onafgebroken uit de diepte gevoed (p. 98). De voor-
waartsche beweging wordt door alle aanvoerders aan den gang
gehouden, zoolang dit slechts eenigszins mogelijk is, zelfs over de
bevolen aanvalsdoelen heen. Hiervan moet evenwel terstond bericht
naar achteren worden gezonden. Veroorzaakt de vijandelijke weer
stand hierbij stagnatie, dan wordt telkens halt gehouden, een
vuurdekking opgebouwd, opgesloten en eerst daarna het zich
voorwaarts werken hervat (p. 99). Het Fr. regl., zooals steeds
methodischer en met een meer volmaakt uitgebouwde verdedi
gende opstelling voor oogen, acht deze laatste methode normaal
(R. d'I. II p. 111). Wint tijdens een aanval een neveneenheid
sneller terrein, dan kan het aanbeveling verdienen, de eigen
reserves daarachter te doen volgen, om van terzijde het weerstand
biedend gedeelte te kunnen aangrijpen. Ook hier dus: „doorstooten
op de weeke plaatsen". Een zelfde beginsel als, zij het zeer om
zichtig, in p. 34 van ons „G. V. I." uitgedrukt is. Zou het, bij onze
geringe getalsterkte, geen aanbeveling verdienen, dit punt posi
tiever te stellen, b.v.: „Wanneer bij den aanval tegenover een
gedeelte der stelling zware verliezen worden geleden, terwijl andere
gedeelten zich minder gevaarlijk toonen, is dit in den regel een
aanwijzing om tegenover deze laatste gedeelten het doorzetten van
'den aanval te bevelen".
385