Hoelang moet nu een terreinwinnende afdeeling hare voor- waartsche beweging doorzetten? Het D. regl. geeft hierop ten antwoord: „Zoolang zij nog een vijand tegenover zich heeft, zelfs wij Zagen dit reeds over de bevolen aanvalsdoelen heen Zij moet er op kunnen rekenen, dat haar chefs, dooi het inzetten van alle beschikbare krachten, zullen trachten het gewonnene vast te houden en hare flanken te beschermen (p. 99). Vrijwel hetzelfde zeggen de Eng. „F. S. R." (11 p. 127, 6), met de woorden: „Geen aanvoerder heeft het recht zijn voorwaartsche beweging te vertra gen teneinde gelijken tred met neveneenheden te houden. Hoewel ieder aanvoerder verantwoordelijk is voor de beveiliging zijner flanken, is de beste wijze om dit te doen en tevens de neveneen heden te steunen, in den regel gelegen in zoo snel mogelijk door- stooten". Het Fr. voorschrift daarentegen (R. d'I. 11 p. 19) eischt vóór alles een aaneengesloten front en schrijft gebiedend voor, halt te houden, zoodra de eigen reserves voor het verband houden met de neventroepen verbruikt zijn en verder voorwaartsgaan een gaping in de aanvalslinie zou veroorzaken. Onze voorschriften laten zich hierover niet uit. In de verdediging krijgt iedere eenheid, tot aan de groep, een strook aangewezen. Breedte en diepte zijn niet van te voren vast te stellen en hangen geheel af van het terrein. Iedere aanvoerder zondert een reserve af, om daarmede bewegelijk te kunnen optreden. Om succes te kunnen hebben, moet iedere verdediging met aan vallend optreden gepaard gaan (p. 100). De beginselen van p. 99 uit ons G. V. komen met die uit p. 100 van het D. voorschr. vrijwel overeen, de uitwerking laat evenwel bij ons tal van vragen onbeantwoord, terwijl het D. voorschr. in de volgende, later te bespreken, deelen dit onderwerp nauwkeurig napluist. Voor het geven van bevelen wordt in hoofdzaak verwezen naar het gevechtsvoorschrift voor alle wapens („F. a G."); ik streepte aan: „Dikwijls is het persoonlijk voorbeeld in moeilijke omstand- digheden het beste bevel" (p. 101). 9. Samenwerking der lichte en zware Inf. wapens; vuurdekking, schildert op zeer aanschouwelijke wijze het geheele vuurgevecht der inf. Bij den aanval ligt de kunst der aanvoerders in de zorg vuldige regeling van vuur en beweging. De samenwerking der wapens heeft ten grondslag, door vuur van het ééne deel, de bewe ging van het andere mogelijk te maken (p. 108), m. a. w. iedere beweging moet plaats hebben onder een vuurdekking. Dit begrip is een^ door de invoering der aut. wapens mogelijk geworden, ver beterde uitwerking van het juiste inzicht, dat aan den ouden wensch naar vuuroverwicht ten grondslag lag. Bij een bewapening met uitsluitend geweren wisselen vuur en beweging tegen een bepaald doel elkaar gewoonlijk af, instede van samen te vallen, waardoor in 1914 e. v. jaren bleek, dat vuuroverwicht wel was te 386

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 32