411
loopen uiteen, doch het aantal ware op 25 a 50 te stellen en over de aan
boord der oorlogsschepen mede te voeren marine-vliegtuigen.
Dit groote en betrekkelijk langzame transportlichaam zal nu aanne
mende alweer, dat de vlootwet ware uitgevoerd minstens eenige etmalen
blootstaan aan de aanvallen van onze lichtmaterieel-vloot en var onze
luchtstrijdkrachten.
Nu zijn er twee mogelijkheden: Of de heer B. neemt aan, dat wij over
een vlootbasis en hulpsteunpunten beschikken of hij neemt aan, dat dit
niet het geval zal zijn.
In het eerste geval zal een vijandelijke actie in de eerste plaats tegen
die vlootbasis gericht zijn.
Kiest hij één der landingspunten in de nabijheid van de basis, dan be
staat groote kans, dat hij tijdens of kort na de landing ergo in het voor
hem ongunstigste geval door het Indische veldleger kan worden aange
grepen.
Kiest hij één der op meer dagmarschen afstand gelegen punten, dan
zal zijn landing vermoedelijk niet belet kunnen worden, al zullen hem
misschien door de luchtstrijdkrachten en eventueel daarvoor aangewezen
kleine detachementen, verliezen kunnen worden toegebracht. Maar
dan staat hij voor het allesbehalve eenvoudige opmarsch-vraagstuk (inrichten
basis, dekking basis, dekking opmarschweg, transporten, aanvulling, afvoer
over onze Indische wegen enz.).
En dat bij de oplossing van dit vraagstuk een Indisch veldleger van
vier divisies geen noemenswaard bezwaar zou vormen, kunnen wij niet
aannemen.
Wij zijn zelfs nóg optimistischer; een veldleger van twee divisies, mits
technisch even goed uitgerust als de tegenstander en van gelijkwaardige,
moderne hulp- en strijdmiddelen voorzien, zou reeds een zeer noemens
waard bezwaar kunnen blijken te zijn!
In het tweede geval, hierboven bedoeld, zal een landing waarschijnlijk
niet te beletten zijn. Maar dan zal de tegenstander, die een verovering
van Java beoogt, niet kunnen ontkomen aan de noodzakelijkheid om het
Indische veldleger te slaan en de Indische hoofdplaats te bezetten.
En dan zien wij voor hem alweer dezelfde zeer noemenswaardige be
zwaren als in het eerste geval, gelet vooral ook op het feit, dat de tegen
stander aan tijd is gebonden.
7. ORGAAN N. I. O. V., MEI-NUMMER.
Dit nummer brengt het slot van de studie van den kapitein der Infan
terie F. C. A. Schulte over „De ineenstorting van het Turksche Leger
in 1918".
In een artikel „De vliegkleeding in de tropen" bepleit de Eerste-Luite-
nant-Vliegenier E. T. Kengen een regeling van deze aangelegenheid in ons
leger. Tot nu toe bestaat slechts een verplichting tot vliegen met valhelm.
Overigens is vliegkleeding noch verplichtend gesteld, noch voorradig.
R. schrijft over de organisatie van de dragerstransporten in Oost-Afrika,
en beveelt aan, ten onzent de mogelijkheid van dragersdiensten in oorlogs
tijd onder de oogen te zien, hoewel erkend wordt, dat, vergeleken bij
Oost-Afrika, wij in heel wat gunstiger omstandigheden zullen verkeeren.
Gewezen wordt echter op ons secundair wegennet, dat geen motor-en soms
zelfs geen voertuigtransport toestaat.
Kapitein W. C. Camman betoogt, dat, bij de wijzigingen, welke de offi
ciersopleiding bezig is te ondergaan (feitelijk reeds heeft ondergaan), de
M. S. in haar tegenwoordigen vorm niet meer te handhaven zal zijn. Hij
beveelt de volgende regeling aan