paarden te vormen, in staat tot zware diensten, maar ze moeten
ook soepel zijn en een aangenamen gang hebben. Dit laatste nu
geeft de Italiaansche methode ons niet. De gangen kunnen nooit
zoo soepel en energiek zijn als bij ons.
Maar waar wij ons de militaire rijderij, dus een vorming van
soldatenruiters en soldatenpaarden voor oogen gesteld hebben,
gaan toch vlotheid en zekerheid voor bij aangenamere gangen.
Om de nadeelen geringer te maken, zou het volgens mij beter
zijn iets verder te gaan met de dressuur, n. 1. de paarden behalve
de voortdrijvende ook de wijkende hulpen te leeren, waardoor
men ze beter in bedwang krijgt. De paarden zouden dan, behalve
zeer gevoelig voor de voortdrijvende hulpen, ook zeer gevoelig
moeten zijn voor de eenzijdige beenhulpen, m. a. w. gemakkelijk
wijken voor een been en voor een been en teugel, maar zonder
stelling, zonder b ij toornen.
VII. Slotbeschouwingen.
De oude school, de klassieke rijderij is een groote kunst, die,
zelfs al brengt men de paarden in de africhting niet verder dan
tot goede zijgangen (travers, renvers enz.), reeds zeer hooge
eischen stelt aan het rijkunstig gevoel van den ruiter. Het is een
kunst zooals alle andere, waarin slechts weinigen het tot een
zekere hoogte brengen. Onze Australiërs zijn een goed slag sol
datenpaarden en hebben den bouw en het temperament, welke
hen zeer geschikt maakt voor rijpaarden.
Hoe is de africhting in Indië?
Betrekkelijk lang worden de paarden in hun africhtingstijd in
de manege gereden, waarbij getracht wordt het natuurlijk even
wicht te veranderen in een kunstmatig evenwicht. De paarden
doorloopen een heele gymnastische school en worden verzameld,
in stelling gereden, enz.
Aangenomen, dat alle paarden zich daartoe eigenen (hetgeen
niet waar is), dan nog ontbreekt het ons aan ruiters met voldoende
talent en gevoel, om die dressuur aan de paarden te geven. Bij
het meerendeel gaat al deze manegearbeid ten koste van de ge
zondheid en het karakter van het paard; hoofdzakelijk ten koste
van zijn beenen, gewrichten en pezen. Meerdere paarden dragen
na de africhting dan ook de uiterlijke kenteekenen daarvan mee
in den vorm van dikke kogels, galletjes enz. enz.
De remontepaarden gaan te weinig naar buiten. Na hun africh
tingstijd zijn ze niet volkomen „straszenfromm" en zeker niet
voldoende afgericht in het terrein om zelfstandig en alleen vol
komen willig en zeker te gaan. Was de africhting volgens de oude
school absoluut noodzakelijk voor de cavalerie, dan zou men
moeten trachten verbetering te krijgen in het ruitermateriaal, maar
aangezien zulks niet noodig is, lijkt het logisch over te gaan naar
een vere nvoudigd rij- en dressuur-systeem, waarbij voor de
437