1. HET RECHT VAN BEKLAG.
(Bestraffing bij ongegronde en lichtvaardige reclames).
In de October-aflevering 1920 van dit tijdschrift gaf de kapitein
s. J. F. van der Sluijs Veer een overzicht van de bezwaren, gerezen
bij de toepassing van het in de bijlage Lr. A der A. O. 1919 No. 35
opgenomen, bij K. B. van 2 October 1918 No. 35 vastgesteld Recht
van Beklag,' alsmede van de in verband daarmede ingediende voor
stellen tot&wijziging en aanvulling van de regeling en de beschou
wingen, waartoe een en ander leidde met de ter zake door den
Legercommandant genomen beslissingen en gegeven aanwijzingen.
Zeer belangrijk was, hetgeen in dit artikel werd medegedeeld
aangaande de bestraffing bij ongegronde en lichtvaardige
reclames.
„Vrij algemeen bleek (bij de gezaghebbenden, die hadden te
rapporteeren over de werking der nieuwe regeling) de meening
te heerschen, dat als gevolg van de omstandigheid, dat de bepa
ling in het 2e lid van art. 3 van het oude reclamerecht (bestraffing
bij ongegronde en lichtvaardige reclames) in het nieuwe wordt
gemist, elke rem tegen reclames ontbreekt.
Het Legerbestuur was aanvankelijk van meening, dat ruimte
blijft voor de opvatting, dat een lichtvaardig beklag op grond
van art. 27 R. K. kan worden gestraft, doch ook alleen door den
disciplinairen rechter, derhalve door den daarvoor bij het R. K.
aangewezen Chef.
De Advocaat-fiscaal, wiens gevoelen daaromtrent werd ge
vraagd betoogde in diens antwoord, dat door het ontbreken van
eene bepaling als in het 2e lid van art. 3 van Staatsblad '74 No. 28,
de rem tegen reclames is afgeschaft en het niet twijfelachtig is, dat
noch de krijgsraad, noch het Hof wegens ongegronde reclames
straffen mag opleggen. Vroeger n. 1. (vóór de invoering van de
nieuwe bepalingen omtrent het reclamerecht) bestonden de bepa
lingen in art. 3 van Stbl. '74, No. 28 en in art. 27 R. K. naast en
afzonderlijk van elkaar en had elk haar eigen bedoeling. Thans is
alleen art. 27 R. K. gehandhaafd en kan moeilijk worden aange
nomen, dat dit artikel nu ook ineens stilzwijgend een andere
strekking zoude verkregen hebben en dienst zoude moeten gaan
doen voor de bestraffing van lichtvaardige reclames. Een tegen
overgestelde meening is onjuist; art. 27 R. K. kan noch door den
rechter, noch door den disciplinairen gezaghebbende toegepast
worden voor de bestraffing van lichtvaardige reclames".
421