4. DE GEZONDHEIDSDIENST IN DUITSCH OOST-AFRIKA, door M. R. H. Calmeyer. In het „W. J." 1921 sprak de bewerker van het hoofdstuk over den M. G. D. het vermoeden uit, dat de sanitaire verslagen der troepenmachten, die aan den veldtocht in D. O. A. hebben deel genomen, voor ons van belang zouden zijn. De eerste openbaar making daaruit van Ententezijde is, voor zoover mij bekend, het hoofdstuk „Service de S a n i t uit de artikelenreeks „Etudes sur les opérations de l'Est A f r. A 11 e- mand par les troupes Angl o-B e 1 g e s" in de nummers 158 t|m 161 van de Fransche „Revue des troupes colo nial es" 1922 en 1923. De volgende bewerking daarvan is door mij aangevuld met enkele verspreide gegevens uit de na te noemen Duitsche bronnen. Voor mogelijke leekefouten roep ik een zacht oordeel van den meer deskundigen lezer in! A. Bij de Belgische troepen. Bij de algeheele reorganisatie van 1915 werd de medische uit rusting der bataljons gelijk gemaakt aan die van het leger in Europa, de 5 regimenten werden uitgebouwd tot gemengde een heden, geschikt om zelfstandig te ageeren en kregen daartoe o. a. ieder een snel verplaatsbaar veldhospitaal („hospital volant"), bestaande uit 3 artsen met 6 tenten, 12 bedden voor Europeanen en 40 plaatsen voor Inlanders, benevens 50 draag baren. In de „bases A 1 b e r t v i 11 e" werd een groot hospitaal ingericht, waar de verpleegden bleven tot hunne gezondheidstoe stand het vervoer dwars door de Congo en vervolgens naar Europa, dan wel den terugkeer naar hunne kampongs toeliet. Dit hospitaal bestond uit op palen gebouwde, geïsoleerde houten barakken voor Europeanen (z. g. „Deensche barakken") en van stampaarde vervaardigde hutten voor Inheemschen en was zeer gunstig gelegen in een heuvelterrein, ver van dichtbevolkte oorden. Met het inzetten van den drogen moesson (voorjaar) 1916 begonnen de geallieerden hun middelpuntigen opmarsch, met voor de Belgen als einddoel de oude Afrikaansche metropool T a b o r a. De gezondheidstoestand der Europeanen bleef hierbij bijzonder gunstig, wat voor een niet gering deel wordt toegeschreven aan het groote comfort, waarmede zij zich konden omringen. Iedere Europeaan, onverschillig van welken rang, had gewoonlijk de beschikking over 9 dragers, terwijl 7 als een noodzake lijk minimum werd beschouwd. Hiervan droegen 1 of 2 de vivres voor 3 4 weken, 2 de tent, 1 het veldbed met toebe- hooren, 1 of 2 de verschillende genotmiddelen en geriefelijkheden (w. o. een tafel en stoel), 1 het keukenmaterieel en diende 1 als ordonnans. Deze naar onze begrippen weelderige uitrusting werd vergemakkelijkt, doordat per compagnie slechts 4 Europeanen 444

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 24