ook alles gedaan, wat met zijn gebrekkige hulpmiddelen mogelijk was, om de zijnen voor het leven te behouden. Voor den oorlog was de localiseering der Duitsche „S c h u t z- t r u p p e" nagenoeg uitsluitend berekend op den strijd tegen den I. V. De 14 compagnieën waren verdeeld over een 20-tal plaatsen en posten en zoodanig uitgerust, dat zij ten allen tijde zelfstandig konden uitrukken. Aan medisch personeel bezaten zij 1 Off. en 1 Ond.-Off. Een gelukkig toeval wilde, dat zich bij het uitbreken van den oorlog een aantal Duitsche officieren van gezondheid in de koloniën bevond, deels wegens studieredenen, deels ter bestrijding van de slaapziekte. Doordat men de beschik king kreeg over eenige scheepsartsen van de Duitsch Oost- Afrikaansche lijn en over het personeel van den B. G. D. kon een totaal van omstreeks 50 artsen bereikt worden. Hierdoor werd het mogelijk, aan bijna ieder der ruim 40 nieuw gevormde com pagnieën een arts toe te voegen en dan nog genoeg personeel over te houden voor de oprichting van veldhospitalen. De C h e f v a n den M. G. D., een generaal-majoor, bevond zich in den staf van den A. B. terwijl, indien eenige compagnieën voor een bepaalde onderneming tot een detachement te samen werden gevoegd, steeds een off. van gezondheid als leider van den M. G. D. aan den detachements-commandant werd toegevoegd. De ziekte, waar men het meest mede te kampen had, was de malaria. De Askari's waren evenwel grootendeels immuun hiertegen, uitgezonderd degenen, die uit hooggelegen malariavrije streken gerecruteerd waren. Voor de Europeanen werd er streng op gelet, dat ieder zich van den avond tot den morgen met een klamboe tegen de malariamug (anopheles) beschutte. In het begin van den veldtocht stuitte dit op weinig bezwaren, daar iedere Europeaan toen nog een tent en een veldbed met klamboe bezat. Desondanks schrijft von Lettow, dat hij zelf tienmaal malaria gehad heeft. C h i n i n e was slechts aanwezig voor een vredesverbruik van ongeveer één jaar en dus spoedig opgeteerd. In het N. deel der kolonie waren evenwel groote chinine-aanplantingen, waar door de chef van den pharm. dienst, een apotheker le klasse, bij gestaan door de chemici van het landbouwkundig proefstation, er in slaagde uitstekende zoutzure chininetabletten te vervaardigen, welke voordien steeds uit het moederland betrokken waren. Toen het N. district ontruimd moest worden (midden 1916) werd een groote hoeveelheid chininebast naar het zuiden getransporteerd, doch men bezat toen geen inrichting meer voor den aanmaak van tabletten en moest zich vergenoegen met het uitkoken der bast. De hierdoor verkregen chininedrank smaakte afschuwelijk en werd, onder den naam „Lettow Schnap s", door de patiën ten zeer ongaarne, maar toch met veel baat genuttigd. De gewondenzorg stelde voor het eerst zware eischen na het landingsgevecht bij Tanga (4-11-1914). Hierbij werden 24 450

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 30