na gebruik door uitkoken weer opnieuw bruikbaar. Later volgde men het voetspoor der inboorlingen en stelde verbandmiddelen samen uit den schors der myomboboom. Konden zwaar gewonden of zieken in hunne „niaschillen" (tandoe's) den troep niet langer volgen, wat vooral bij de rustelooze marschen na den overgang op Portugeesch gebied (25-11-1917) het geval was, dan bleef er niets anders over, dan hen aan de barmhartigheid der vijanden of zelfs der inboorlingen over te laten. Men verzamelde daartoe van tijd tot tijd op een geschikte plaats de zieken en gewonden, waarvan te voorzien was, dat zij spoedig zouden moeten achterblijven, voegde een arts en het noodige verplegingspersoneel aan hen toe en richtte daarmede een veldhospitaal op, waarna men voorgoed afscheid van hen nam. Ook de Chef van den M. G. D. zelve bleef op deze wijze achter. Van de omstreeks 50 artsen uit 1914 waren er in 1918 nog 7 over. Dat hun dienst onder de geschetste verhou dingen niet aangenaam was, behoeft geen betoog. Dr. Deppe schreef dan ook 1 September 1918 in zijn dagboek: „Die arztliche Arbeit macht keine rechte Freude mehr, noch weit weniger als im vorigen Jahre: die Diagnostik ist besonders mangels mikroskopi- scher Farbstoffe auf das klinische Bild beschrankt, die Therapie entbehrt der wichtigsten Faktoren: Ruhe, Ordnung und Diat. Doch merkwiirdigerweise geht es auch so". Tenslotte nog iets over het aantal dragers, zulks ter vergelijking met de van Entente-zijde opgegeven getallen. Bij het begin van den veldtocht had iedere compagnie, bestaande uit 16 Europeanen, 11 Inh. Ond. Officieren, 11 id. korporaals („Gefreiten") en 134 Askari's met 2 Z. M.'s, ongeveer 250 dragers, die organiek tot de „Schutztruppe" behoorden en militair georganiseerd en gediscipli neerd waren. Het militaire straf- en tuchtrecht was op hen even zeer van toepassing als op de Askari's. Dit groote aantal werd veroorzaakt, doordat een Europeaan in vredestijd gewoon was met 11 13 dragers te reizen, nog ongerekend zijn 2 3 persoonlijke bedienden („boys"), terwijl ook iedere Askari een eigen jongen had en op de handhaving van hetgeen hem in dit opzicht „com peteerde" buitengewoon gesteld was. Het kostte, schrijft von Lettow, den compagnies-commandanten zeer veel moeite en tact om dit aantal dragers wat te verminderen. Een ingrijpende ver andering had evenwel eerst plaats, toen, begin 1917, de verple- gingsmoeilijkheden Lettow dwongen, het kostte wat het wilde, het aantal niet-combattanten belangrijk in te krimpen; o. a. werd toen gelast, dat geen Europeaan meer dan 5 dragers mocht hebben; rangsverschil schijnt in dit opzicht, evenals aan Belgische zijde niet gemaakt te zijn. Dit bevel verwekte een storm van verontwaardiging en van alle zijden trachtte men den bevelhebber te overtuigen, dat de uitvoe ring, zoowel uit een gezondheids-, als een kultureel oogpunt, onmogelijk was. Gelukkig, schrijft Lettow, kon ik alle klagers er 452

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 32