bereidselen dwingen. In ieder geval moet afzonderlijk worden
vastgesteld, of zij meer of minder taai verdedigend optreden.
Wordt in de voorpostenzöne gestreden, dan moeten de inzet van
krachten en de mate van verliezen voor den verdediger blijvend
gunstig zijn. Anders is vrijwillige ontruiming beter. Zoo
wel eene juiste gevcchtsvoering in het voorterrein als de juiste
keuze van het oogenblik eener eventueele ontruiming vormen eene
moeilijke taak voor de leiding. De ware oplossing ervan kan een
groot succes voor de verdediging en eene afdoende verstoring
van den aanval beteekenem. De troep zelf moet er in
i e d er geval op rekenen, het voorterrein even
goed vast te houden als de zone van den hoofd-
strijd. Eerst op uitdrukkelijken last mag hij er aan
denken het voorterrein prijs te geven. Heeft de leiding een terug
gaan op het oog, dan moet de troep tijdig duidelijke aanwijzingen
krijgen. In den loop van het gevecht kan een verandering in de
wijze van optreden noodig worden. Of het gaat om eene vijande
lijke verkenning, een min of meer krachtigen aanval of eene andere
wijze van optreden is moeilijk te zien. Het is tegenover een moder
nen aanvaller moeilijker dan ooit een beslissing te nemen, vooral
voor een commandant, die slechts een beperkt deel van het ge-
vechtsveld kan overzien, die slechts van weinig berichten kennis
krijgt, die weinig of niets weet omtrent het artillerievuur dat hij
hoort. Men weet veelal niet of de nevenafdeeling nog staan blijft,
dan wel terug gaat. Het nemen van een besluit wordt verlicht
door den regel te stellen, dat een onderdeel, aan hetwelk de ver
dediging van een bepaald punt is opgedragen, zich ter hardnek
kige verdediging inricht en tot den laatsten man vecht t e n z ij
een tegenbevel komt. Of eene verandering, die aanleiding
tot zulk een bevel geeft, in het tactisch gebeuren te pas komt of
niet, kan alleen degene bepalen, die overzicht over het geheel
heeft.
Eene goedwerkende verbinding met de hoofdlinie is daarbij
noodig, maar zelfs als de verbinding faalt, is de toestand nog niet
erger dan wanneer de ondercommandant, die eigenlijk teruggaan
moest, bij twijfel het stoutmoediger besluit neemt om stand te
houden.
De gevechtsleider, die het oorspronkelijke optreden der voor
posten heeft geregeld, bepaalt, wanneer het moment voor de voor
posten is gekomen, om terug te gaan. Hij kan echter niet voor elk
deel het beste oogenblik aangeven, kan evenmin elk afzonderlijk
onderdeel een bevel doen toekomen. Derhalve zal hij het tijdstip
moeten aangeven, na hetwelk hij niets tegen teruggaan heeft: eene
machtiging tot teruggaan dus. De beslissing, wanneer dan de
afzonderlijke deelen der voorposten vechtend teruggaan, delegeert
hij aan de daarbij ingedeelde hoogere aanvoerders. Ook voor hen
kan de beslissing moeilijk zijn, doch daaraan valt niet te ontkomen..
466