471
„Maarzegt Dr. F. de Br., „is het gebruik van dat" most
effective weapon" niet afhankelijk van petroleum en zijn wij niet het
voornaamste olieproduceerende land in den Pacific? Hiervan is het gevolg,
dat ons bepaalde gevaren kunnen bedreigen, doch ook dat ons belangrijke
troeven in handen zijn gegeven".
De gedragslijn, welke wij in het algemeen zouden volgen ten aanzien
van onze petroleum, volgt uit de door Nederland gesloten internationale
verdragen.
Ingevolge deze verdragen behooren brandstof en smeerolie tot de voor
waardelijke contrabande.
Neutrale staten zijn niet verplicht, om ten aanzien van belligerenten
den particulieren handel in contrabande tegen te gaan.
Formeel staan onze handen dus geheel vrij wat betreft den uitvoer van
petroleum. Een uitvoerverbod onzerzijds zou in het voordeel of nadeel van
één der oorlogvoerenden in den Pacific kunnen zijn en op zichzelf reeds
als een onvriendelijke daad kunnen worden aangemerkt.
„In het algemeen", zegt Dr. F. de Br., „zal het er practisch op neer
komen, dat in een eventueelen zeeoorlog, gezien ook de relaties tusschen
de Koninklijke-Shell groep en Engeland, tankschepen de nabijgelegen
vlootbasis Singapore (c.q. het oliestation Singapore) van Indische stookolie
zullen voorzien. Wenschen Amerika of Japan uit Indië brandstoffen te be
trekken, dan moeten zij trachten met de Koninklijke tot overeenstemming
te geraken ten aanzien van olieleveranties. Maar dat alles gaat buiten de
bemoeiingen van de Ned. Indische Regeering om. Als neutrale zal dit het
standpunt zijn, waarop Nederland zich moet stellen".
De groote vraag is nu echter natuurlijk of in een Pacific-oorlog de
oorlogvoerende natiën genoegen zullen nemen met een neutrale houding
van Nederland en of het voor haar niet een queslie van lijfsbehoud zal
zijn te beschikken over de oliebronnen van Indië, dan wel om den tegen
stander iedere aanvulling uit Indië te ontzeggen.
Dr. F. de Br. neemt dan achtereenvolgens in beschouwing de nadeelen
van Nederland als tegenstander te hebben voor beide belligerenten ineen
Engelsch-Japanschen oorlog.
Als Japan zich meester maakt van onze oliehavens, zal volgens hem het
scherpste wapen van Japan: „commerce destroying" door den kaperoorlog,
waarop het zich (gezien haar laatste vlootuitbreidingsplannen met zeer
snelle kruisers) blijkbaar toelegt, grootendeels onbruikbaar worden, omdat
dan een scherpe bewaking van de straten in onzen archipel mogelijk
wordt. (Het is ons niet duidelijk waarom schrijver van meening is, dat die
scherpe bewaking voor Engeland onuitvoerbaar zou zijn, indien Nederland
buiten het conflict bleef).
Gaat Nederland met Japan samen, dan zal dit voor Engeland tengevolge
hebben, volgens schrijver, dat ten eerste de olie-toevoer naar Singapore
wordt stopgezet en dat de Indische zeeën en straten niet scherp bewaakt
kunnen worden en dus Japan wel een guerre de course tegen Engelands
handel kan voeren.
Hoewel hij niet de consequenties nagaat van het optreden van Amerika
in een Pacific-conflict, wijst hij er op, dat ook voor dat land de Indische
olieterreinen van zeer groot belang zouden zijn.
Hij berekent, dat een Amerik. vloot van 30 slagschepen, 20 groote
kruisers, 40 jagers en de noodige voorraadschepen, varende van Panama
via Honolulu en Guam naar Manilla en alleen olie stokende, toch zeker
voor de terugreis olie-aanvulling zou behoeven, waarvoor in de eerste
plaats weer onze terreinen in aanmerking zouden komen.
Hij zegt nu terecht: „Indien wij ons de dispositie over onze petroleum-
voorraden in tijd van oorlog weten voor te behouden, kunnen zij voor ons
een machtig wapen worden ter bescherming van onze neutraliteit en
daarbij als basis dienen voor onderhandelingen om beperking en belem-