Hij zegt als volgt: „Een stelling in den positieoorlog kan slechts
frontaal worden aangevallen, daar de vleugels zijn aangeleund. Het komt
er dus in de eerste plaats op aan, de terreinstrook, waarin de stelling gele
gen is, te behouden. De doordringende vijand loopt telkens tegen nieuwe
retranchementen aan en met partiëele, van te voren in elkaar gezette, tegen-
stooten tracht men hem er uit te werken.
In den bewegingsoorlog zal het zelden of nooit voorkomen, dat beide
vleugels zijn aangeleund. Zijn er dan meerdere lijnen achter elkaar
krachtig in staat van verdediging gebracht, dan zal de vijand zich in front
niet hard vermoeien, doch trekt om."
Het komt ons voor, dat het bovengenoemde, hoewel in zijn algemeen
heid wellicht juist, voor vele gevallen, zoowel wat betreft het doel waar
mede, als de wijze waarop een stelling verdedigd wordt, niet aanvaardbaar
zal zijn. Iedere stelling, zoowel in den bewegingsoorlog als in den positie
oorlog, heeft alleen dan waarde, indien de aanvaller gedwongen is, haar
aan te vallen of wel wanneer het feit alleen, dat ze omtrokken wordt, den
verdediger voldoende succes, i. c. tijdwinst oplevert. Het komt ons niet
juist voor, om te zeggen, dat in den bewegingsoorlog een stelling als
regel omtrokken zal worden.
Ie Luitenant van der Waall bespreekt „Het systeem van onderlinge
flankeering der steunpunten bij de verdediging". Hij komt tot de slotgevolg-
trekking, dat de in voorste lijn opgestelde afdeelingen als regel slechts
frontaal vuur zullen afgeven en dat het flankeerende vuur moet komen
van de daar achter opgestelde en door die voorste afdeelingen gedekte
groepen in tweede lijn. Bij die afdeelingen in tweede lijn behooren dan
n. z. m. in hoofdzaak de G.M.
In het Indisch Maandoverzicht wordt het Pacific-vraagstuk behandeld
en in verband daarmede de verdediging van Ned. Indië. Schrijver daarvan
geeft de nieuwe legersamenstelling zooals die, hoewel geheim, toch reeds
voldoende zou zijn uitgelektl
Er wordt op gewezen, dat het nog geruimen tijd duren zal alvorens deze
reorganisatie werkelijk tot stand zal zijn gekomen. Schr. wenscht de
vraag van het Kamerlid Feber; „Wat zijn, nu de vlootwet verworpen is,
de plannen met onze Ind. defensie?" beantwoord te zien als volgt: „Door
werken, wat verkregen wordt is winst, wat aan bruikbaars verloren gaat,
verlies I"
Wellicht overziet hij in Nederland minder, hoe weinig verkregen en
hoeveel verloren wordt, dan wel behoort hij tot het gilde der uiterst
blijmoedige werkers!
In „Het Artilleristisch Tijdschrift" van April vinden we „Het Neder-
landsche Pontonmaterieel" door kapitein C. A. Hartmans en wel in het
bijzonder dat der Rijdende Pomonafdeelingen. Daarin lezen we o.a. „Pon
tons van dur-aluminium, hoewel zeer licht, zijn voorloopig nog te kostbaar;
alleen invoering van 2-deelige pontons, gepaard gaande met den aanmaak
van lichte, eenvoudige voertuigen, kan verbetering brengen".
In aansluiting met zijn arikel in het vorige nummer behandelt de kapitein
J. A- Mussert „De electro-schoktorpedo's". Hij wijst op het „onaantastbare
groote voordeel boven de Marinemijn, dat men het steeds in de hand
houdt, de versperring al dan niet te activeeren, m a.w, dat men de door
vaart wel voor den vijand doch niet voor zich zelf sluit". „Doorvaart-
openingen in marine-mijnversperringen blijven, getuige de afgeloopen
mobilisatie-jaren, gevaarlijke wegen".
Kapitein W. G. de Bas behandelt in het vervolg op zijne „Artilleristische
oefeningen" het in de richting brengen eener batterij door middel van
kaarthoekmeter of kompas.
Kapitein S Schilderman geeft het 4e voorbeeld van „Eenige toepassingen
der schietregels voor veldgeschut".
Hierin wijst hij er.o. a. op, dat bij oefeningen nog veel te weinig wordt
480