de gemaakte fouten aan te geven. De soldaat moet er aan
gewend worden, de L. M. door openingen langs zich heen te
hooren vuren, hetgeen te meer noodzakelijk is, doordat de
Duitsche L. M. vrij zwaar is (met steunvork 18,1model
08(15dan wel 14,1 K. G. model 08| 18onze G. M. tot
vuren gereed 10.20 K. G.) en dus minder bewegelijk dan de
lichtere types. Tevens moet hij vertrouwd raken met het vuur
van de art. en zw. inf. wapens over zich heen. Ook hij zelf mag
niet schromen, zijn schot langs verder voorwaarts gedrongen
kameraden af te geven. Hij moet leeren de vuurdekking der andere
wapens ten volle te benutten, door zoo dicht mogelijk achter het
vuur der mijnenwerpers en art. op te sluiten (bij waargenomen
vuur der veldart. beneden 3 K. M. tot op 200 M. van het doel; voor
oefeningen gelden bijzondere bepalingen) en door onmiddellijk ge
bruik te maken van de gezichtsdekking van rook- of stofwolken,
evenals ook van de hapering van een vijandelijken mitrailleur.
Teekenen van verwarring bij den tegenstander (verslappen van
het vuur, wegsnellen van enkele personen, opsteken van handen)
zijn voor hem het sein er onvervaard op los te gaan. Tegen een
geschokten tegenstander kan alles gewaagd worden (p. 52).
De doorbraak der vijandelijke stelling.
Is de soldaat, in het verband zijner groep en onder de vuurdek
king der L. M.'s, zw. inf. wapens en art., daartoe dicht genoeg
genaderd, dan begint de doorbraak. Hij moet leeren te kleven
aan het naar de diepte verlegd wordend vuur der zw. inf. wapens
en art., den vijand met de handgranaat voor het laatst omlaag te
drukken en onmiddellijk daarop hem met het blanke wapen te
lijf te gaan, waarbij een krachtig „hoera!" diens laatsten moreelen
weerstand moet breken. Hem moet duidelijk worden bijgebracht,
dat met het gelukken der eerste inbraak de overwinning nog niet
is behaald, doch dat hij deze van steunpunt tot steunpunt moet
verder dragen, plotseling in zijn nabijheid opduikende tegenstan
ders onverwijld aangrijpend, tot de zóne doorbroken is èf de vijand
aan het wijken gebracht. Een vluchtenden vijand mag men niet
weder op adem laten komen (p. 54). Dat andere reglementen,
w. o. het onze, hier voorzichtiger over denken is reeds bij de
bespreking van deel I aangetoond. Om onze menschen het boven
staande te leeren, zal het m. i. noodig zijn, dat de troep bij ieder
garnizoen een verdedigende veldstelling aanlegt, om, na door dit
werk inzicht in den aard hiervan verkregen te hebben, hiertegen
den aanval van phase tot phase te kunnen instudeeren. Nimmer
mag worden verzuimd, het art. vuur daarbij, althans met vlaggen,
na te bootsen!
m. Het inrichten eener verdedigende opstelling.
Ook in de verdediging is de soldaat dikwijls op zich zelf aan
gewezen en is het geweer zijn beste wapen; eerst als de vijand vlak
bij is, grijpt de verdediger naar de handgranaat. De soldateneer
510