dit opzicht zelfs nog verder. In de D. vakliteratuurwordt dan
ook reeds betoogd, dat men, mocht eenmaal de improvisatie van
een volksleger plaats hebben, noodgedwongen tot meer geregle
menteerde, stijvere vormen zal moeten terugkeeren, zij het ook,
dat deze ongetwijfeld de verliezen zullen vergrooten.
De g. ct. is vuurleider, op zijn bevel wordt het vuur geopend.
Voor dien is het den schutters evenwel toegestaan te vuren
op een bijzonder gunstig, in hun nabijheid opduikend doel, tenzij
dit vooraf uitdrukkelijk verboden is. Het moderne gevecht dwingt
in den regel tot het afgeven van individueel vuur", waartoe de
g. ct. het co.: „Afzonderlijk vuren" („Einzelfeuer"geeft. Doel,
vizier en mikpunt blijven dan ter keuze der schutters. Deze moeten
weten, dat zij met hun geweer het vuur der aut. wapenen moeten
aanvullen en daarom vooral kleine, kortstondig zichtbare, doelen
op de korrel nemen („fagerschot"Is het afgeven van „gezamen
lijk vuur" mogelijk, dan geeft de g. ct. daartoe een co. als: „Doel:
tirailleurs achter den weg mikpunt: bovenrand weg op 400
M. gezamenlijk vuren („Schützenfeuer")". De schutter is daar
bij gerechtigd, indien zijn geweer, opstellingsplaats of vuurwaar-
neming dit wenschelijk maken, zelfstandig van het bevolen vizier
af te wijken. De vuursnelheid blijft aan de schutters overgelaten,
de g. ct. kan hierop door de cos: Levendiger vuren" en „Lang
zamer vuren" invloed uitoefenen. Om het gezamenlijk vuur te doen
eindigen, wordt gecommandeerd: „Groep A. ophouden met
vuren welk co. door ieder, die het hoort wordt na geroepen.
Zonder aanduiding der betrokken afdeeüng mag dit co. nimmer
worden gegeven. Dringt de menschelijke stem niet meer door,
(b. v. bij opgezette gasmaskers), dan moet met teekens of briefjes
gewerkt worden (p. p. 130 137; zie ook „Schietvoorschrift"
A. II b).
Ook hier zien wij dus, dat veel van hetgeen eertijds door een
officier (s. ct.) gedaan werd, thans op den soldaat en in het
gunstigste geval op een korp. of sergt. (g. ct.) neerkomt. Het moet
dan ook meer en meer verbazing wekken, dat er officieren zijn
geweest, die in woord en geschrift een eersten oefentijd van 51/?
mnd. en zelfs korter voor de militie hebben bepleit!
3. HET GEVECHT DER GEWEERGROEP.
De g. ct. ontvangt z. m. telkenmale van den s. ct. een gevechts-
opdiacht doch zal dikwijls genoodzaakt zijn, geheel zelfstandig
te handelen (p. 138). Eenige groepen, welke een gezamenlijk doel
hebben, vormen, op bevel of geheel spontaan, een z. g. „gevechts-
gioep Dikwijls zal deze bestaan uit een L. M. groep en één of
meer geweergroepen (dus onze brigades), hoewel ook iedere
andere samenstelling mogelijk is (p. 139). In den aanval is het
tenslotte de levende stootkracht der geweergroepen, welke de
514
Wochenblatt 1924: „Der Stiwmangciff door le Lt. Dr Hesse