beslissing brengt; deze zoo ongeschokt mogelijk op den vijand
te werpen is de kunst van den g. ct. (p. 140). Om daartoe het
terrein ten volle te benutten, moet hij zich dikwijls ter persoonlijke
verkenning van zijn groep verwijderen; de voorste man onder
houdt dan het verband, de opvolger geleidt de groep (p.p. 113,
117, 141). Blijft de groep een oogenblik liggen, dan worden dek
king en maskeering onmiddellijk verbeterd; enkele scheppen grond
en een paar takken of bosjes gras hebben reeds waarde. Later
komende groepen gebruiken de vluchtig opgeworpen dekkingen
der voorste en bouwen deze weer wat verder uit. Foutief is het,
achter in het oog springende voorwerpen (hoornen, alleen staande
boschjes, enz.) dekking te zoeken, daar deze het vuur juist tot
zich trekken. De beste verticale dekking mag evenwel de dekking
tegen vliegtuigen niet doen vergeten (p. 142). Hoe dichter de
groep den vijand nadert, hoe duidelijker diens weerstandskernen,
welke haar opmarsch belemmeren, zich afteekenen. Door teekens,
lichtpatronen of ordonnansen brengt de g. ct. deze onder de aan
dacht van den s.- of gev. g. et., welke de vuurdekking gevende
wapens (L. M. of zw. inf. wapens) hier tegen inzet. Hebben deze
goede uitwerking, dan zal het soms mogelijk zijn, met de geheele
gr. gelijktijdig een eind voorwaarts te stormen, waarbij de g. ct.
moet waken, dat het vuur der van achteren langs zijn gr. heen
vurende wapens niet onderschept wordt (p. 143). Vanaf 600 M.,
tegen hooge, diepe doelen reeds vanaf 800 M., kan de g. ct. „ge
zamenlijk vuur" doen afgeven, om uitgevallen 1.. M.'s te vervangen
of tegen doelen, welke deze wapenen, om een of andere reden, niet
te pakken kunnen krijgen. De strijd om het vuuroverwicht behoort
evenwel niet meer tot de taak der geweerschutters. Tegen-vlieg
tuigen kan de gr., mits het vuur goed geleid wordt, bij veel muni-
tiegebruik, vanaf 1000 M. uitwerking krijgen. Zeer laag vliegende
toestellen (50100 M.) kunnen ook door enkele scherpschutters
gedwongen worden hooger te stijgen. Het werkzame individueele
vuur begint op 400 M. en dient, als aanvulling der aut. wapens,
ter bestrijding van kleine, snel verschijnende en verdwijnende
doelen („jagerschot"). Met één scherpschutterkan de g. ct.
soms meer uitwerking krijgen, dan met de geheele verdere groep.
De overige manschappen laat hij dan in dekking en spaart zoo
doende de stootkracht (p. p. 144, 145). Tijdens vuurpauzes, dekt
een ieder zich en werkt met tie schop; de g. ct. zorgt evenwel, dat
een uitkijkpost met veldkijker den vijand in het oog houdt (p. 147).
Zijn taak is het ook, te zorgen, dat de pijnlijkste uitbuiting van
het terrein, het gebruik der schoppen en het wachten op de uit
werking der vuurdekking gevende wapens den drang naar voren
niet verlammen. Hoe kleiner de afstand tot den vijand wordt, hoe
meer zenuw en oog zich spannen; de schutters sluiten meer en
Deze bezitten een geweer met kijker vizier („Zielfernrohrgewehr").
515