begroeidheid van het terrein om het inschietpunt en den grooten invalshoek, behoorende bij den vrij grooten af stand waarop werd gevuurd, was dit waarneembaar zijn van aanslagen echter geenszins gewaarborgd. Zoodoende kreeg dus het vuur meer het karakter van een vuur zooals we ons dat kunnen denken geschoten te zullen worden buiten het gevechtsveld en voordat de batterij te velde gaat, met het eenige doel om de batterij en hare munitie als schiet- ïnstrument te leeren kennen. Zulks zal dan als regel geschieden op een daarvoor uitgekozen terrein, waar nog meer dan hier het geval is geweest, de mo gelijkheid bestaat alle storende invloeden, waaronder de nauw keurigheid zou kunnen lijden, uit te schakelen. Als normale toestand zal in de toekomst moeten worden aangenomen lste: dat van iedere batterij de dVQ van het directiestuk bekend is; 2de: dat in één batterij vuurmonden worden ingedeeld met geringe drachtsverschillen 3de: dat in iedere batterij de d,V0's bekend zijn; 4de. dat bij de beschikbaar gestelde munitiën tevens wordt verstrekt een opgave van de bijzonderheden daarvan dP, di/i; (een volkomen onbekend zijn met het te langzaam of te snel branden der sasringen, zooals hier het geval was, moet uitgesloten zijn). Is deze toestand eenmaal bereikt, dan zal de zuivering van op het gevechtsveld geschoten vuren, meer dan zulks bij het hier gegeven voorbeeld het geval was, een karakter krijgen als in V. S.A, Hoofdstuk VI daaraan wordt toegekend. Het bovenbehandelde vuur kan ons nog meer leeren en hoewel zulks niet behoort bij de eigenlijke vuurzuivering en dus met het in opschrift gestelde onderwerp niet in rechtstreeksch ver band staat, komt het ons van voldoende belang voor om ook het ondervolgende hier te vermelden. In bijlage VI zijn alle schoten van bijlage II wederom opge nomen, waarbij nu echter alle getallenwaarden in M. zijn berekend en bovendien de schoten onder de dubbele lijn van bijlage II, wat S. H. betreft, zijn herleid tot die boven de dubbele lijn. Dit maakte het mogelijk om aan de hand daarvan in bijlage VII een grafische voorstelling te vervaardigen, waarop voor ieder stuk afzonderlijk alle schoten zijn uitgezet. Uit bijlage VII kan nu het volgende worden afgelezen. Hiermede houdt dan ook verband het voorgeschrevene in V.S. A punt 113., n. l. dat geen stuksgewijze correcties worden aangebracht voor verschil in uitgeschotenheid tusschen het directiestuk en de andere stukken hetgeen uiteraard alleen dan geoorloofd is, wanneer dit verschil gering is. 534

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 44