556 Indische militie, en moet gesteund worden op een omvangrijken, door overheidssteun te ontwikkelen, civielen vliegdienst. De opleidingen en het beheer behooren thuis in Indië. Zooals naar onze meening te verwachten was, hebben bovenvermelde stellingen tot een ernstige critiek aanleiding gegeven. Deze critiek ligt eensdeels opgesloten in een uitgebreid stel vragen, welke den inleider door den heer Koster werden gesteld, anderdeels vindt men haar in directe tegenwerpingen, gemaakt door de heeren Furstner en Bueninck. Hieronder zal het gedeelte van de voordracht, dat betrekking heeft op de aangehaalde stellingen, nader in beschouwing worden genomen. Ad. stelling 1. Spreker ziet in het verschijnse', dit in vele landen de civiele luchtvaart maatschappijen zwaar gesubsidieerd worden een aanwijzing, dat het zwaar tepunt van den militairen luchtvaartdienst gezocht gaat worden in den bombardeervliegdienst, daar de verkeersvliegtuigen berekend zijn op het vervoer van een grooten nuttigen last, welke ook een militaire last kan zijn in den vorm van bommen. Uit dien hoofde zal het verkeersvliegtuig, naar zijne meening, niet veel van het militaire vliegtuig moeten verschillen. Het wil ons voorkomen, dat het meevoeren van passagiers en vracht goed nog wel iets anders zal zijn, dan het op geëigende wijze meevoeren van bommen en dat vooral het op effectvolle wijze werpen hiervan nog wel andere eischen op constructie-gebied aan het vliegtuig zal moeten stellen, dan waaraan een verkeersvliegtuig zal moe'en voldoen. Juister komt ons sprekers uitspraak voor, dat in oorlogstijd vliegers, radiodienst, mecaniciens en de geheele grondorganisatie ter beschikking van den militairen vliegdienst zullen komen. Dit behoeft echter geen aan wijzing te zijn, dat het zwaartepunt gezocht wordt in den bombardeer vliegdienst. Wel wijst het voortdurend zoeken naar militaire vliegtuigen met steeds grooter bombardeercapaciteit, ook naar onze meening, op een tendenz in de door spreker aangegeven richting. Van de nieuwste Engelsche day-bombers neemt spreker, op grond van door hem bij deskundigen ingewonnen inlichtingen, aan, dat hun max. snelheid 200 KM. per uur is en dat bij een gemiddeld aantal bedrijfsuren van 5 uur, ongevuur 400—700 KG. bommenlast zal worden meegevoerd. Terecht begeeft spreker zich niet verder op het gebied der fantasie, dat hij betrad bij het vermelden van veronderstelde capaciteiten van het „slagschip van de lucht". Ad. stelling 2. De uitslag der vermaarde proeven met bombardeer-vliegtuigen op oor logsschepen hebben reeds tot zooveel commentaar aanleiding gegeven, waaruit voor een leek de conclusie is te trekken, dat het op zijn zachtst uitgedrukt eenigszins gewaagd is op de uitkomsten dier proeven vergaan de gevolgtrekkingen te baseeren, dat het ons overbodig voorkomt op deze proeven nader in te gaan. In het, naar aanleiding van de voordracht in de vergadering gevoerde debat werd door den heer Furstner bovendien deze kwestie reeds uit voerig besproken. Deze laatste meende de stellingen ad la en b te moeten verwerpen, terwijl hij uiteraard die ad- lc in hare algemeenheid aanvaardde. Onze meening is, dat stelling la buiten beschouwing kan blijven, daar, zooals spreker in het lichaam zijner voordracht reeds zelf aangaf een transportvloot nooit aan een dergelijke vernieling zal worden blootgesteld. Wat betreft stelling lb, zijn wij van meening, dat ze niet zonder meer, zooals door den heer Furstner geschiedde, verworpen kan worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 70