Bi] onze zwakke pelotons zou een eskadron dari rneer een bereden mitrailleur-afdeeling worden met eenige cavaleristen ter dekking dan een cavalerie-afdeeling, versterkt door mitrailleurs. Daarentegen zou eene toevoeging, per half regiment, van eene goed bereden aideeling lichte mitrailleurs (Lewis), zij moge een enkele maal bij de divisie achtergelaten worden, in verscheiden gevallen kunnen bijdragen tot een betere volvoering van de taak der cavalerie. Waar de ritm. Thomson het streven gericht heeft op lichte, vlotte cavalerie en in dien gedachtengang ook de uitrusting wil verlich ten, hoewel m. i. die enkele K. G. op de honderd nu niet van zoo'n grooten invloed zal zijn, daar wil ik nog op een m. i. voornameren factor wijzen, n. 1. de rijkunstige bekwaamheid van den cavalerist en de kennis van den officier en onderofficier als paardenman. Zeer terecht zegt het G. O. C., dat geoefendheid in het rijden den ruiter het zelfvertrouwen zal geven om hindernissen te over winnen, door slechte terreinen te rijden en hem zal aansporen om zijn paard goed te behandelen, doch vooral, dat een goed ruiter door oordeelkundig rijden in staat zal zijn, vermoeiende diensten voor het paard aanmerkelijk te verlichten. Hier moge nog eens op gewezen worden in dezen tijd, nu door de bezuiniging detacheeringen aan cle rijschool kwamen te vervallen en de deel neming van officieren aan hippische wedstrijden zoo goed als onmogelijk werd gemaakt. Door het stopzetten dezer detacheeringen zal men over eenige jaren niet meer over instructeurs bij de remonten kunnen beschik ken en zullen bij de veldeskadrons op rijkunstig gebied leiding gevende officieren ontbreken. Wanneer dan in de toekomst weder gezegd zal moeten worden, wat 12 jaar geleden ritmeester Boon in eene vergadering der 1. K. V. betoogde, dat de groote slijtage der paarden een gevolg is van de minder zaakkundige behandeling van het materiaal, dan zal in dezen ook weer zijn gebleken, dat de zuinigheid de wijsheid bedroog. En wat het belang van de paardensport voor het Leger betreft moge de verdediging van den Minister van Oorlog inzake de deel name der Nederlandsche Officieren aan de Hippische wedstrijden te Nice worden aangehaald: „Ik stel hierbij op den voorgrond, dat de bevordering van de sport een legerbelang is, dat ongetwijfeld behartiging verdient. De paardensport neemt daarbij zeker een eerste plaats in. De sportiviteit wordt er door verhoogd; de moed, de durf wordt er door aangewakkerd. Bovendien is de training, die er aan moet voorafgaan, van zoo'n groote beteekenis, de ervaring die er door opgedaan wordt, van zulk een groote waarde, dat de moeite en 588

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 16