De man is in den aanslag gekomen, met drukpunt en ontwaart een fout. Hij gaat nu narichten om de fout te verbeteren, z. m. in een keer, z. n. in meer keeren, tot hij gericht is. Op dat moment gaat hij doordrukken (knijpen), hetgeen door den vinger auto matisch moet gebeuren, zoodat de schutter zich alleen bezig houdt met het houden van het geweer in denzelfden stand en blijft kijken, over keep en korrel, naar het doel. Hij zal nu ontwaren, dat het geweer niet geheel stil blijft, dat de richting die goed was telkens verandert. Bij ongeoefenden veel, bij meergeoefenden weinig. Hij moet echter niet de fout, die telkens wisselt (periode van den bevingscirkel), probeeren te herstellen door nader „na richten". Door te blijven waarnemen, ziet hij echter hoe omvang rijk zijn bevingscirkel is, observeert zelve zijn geoefendheid in het stilhouden van het wapen. Bij dit gewenschte waarnemen (zich voortdurend rekenschap geven van den stand van de vizierlijn t. o. van het mikpunt) moet hij als het ware telkens tegen zich zelf zeggen: links, rechts, hoog, links, laag enz. Nu is er in die periode van den bevingscirkel slechts één b e- noembaar moment en dit is het einde van die periode, dus het oogenblik, dat het schot afgaat. Dat moment staat vast; de fout, die de schutter toen zag, wordt bovendien bij zuiverdragend geweer ten toon gesteld door de ligging van het schot. Het op geven van de fout in de riching op dit moment, heeft dus een zekere waarde als middel om te controleeren, of de man voldaan heeft aan den eisch „zich voortdurend rekenschap te geven" en tevens, of hij dat g o e d gedaan heeft, tenminste op dat ééne (het eenige benoembare) moment van de periode van den bevings cirkel. Bezigt de onderwijzer den nagenoeg onbruikbaren richtingscontroleur 23), dan is dat moment (door zijn benoem baarheid) ook het eenige controlemiddel voor den onderwijzer voor wat het vervullen van den eisch „zich voortdurend enz." aangaat. w' Andere waarde heeft het „door het schot heenzien" niet! Het is de proef op de som. 32. Onder de aandacht wordt gebracht, dat ingevolge het opschrift op blz. 15 dit is: met ondersteund geweer en in de verschillende houdingen. 33. Het schieten met gesteunde ellebogen vindt plaats in de periode, waarin het onderricht van 34 54 wordt gegeven (zie 34(9) Het woordje „mogen" klinkt o. i. wel een beetje vreemd. (3). Dat dooreenmengen van scherp en los (ook dat van exercitie en los) moet den man bekend zijn, anders schaadt het middel meer, dan het baat 24). 23). Er is thans een m. i. betere richtingscontroleur in beproeving (onge veer gelijk aan de vroegere). 24). Accoord. 597

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 25