Wij zouden het t best kunnen vergelijken met onze athletiek en sport. Een hardlooper of kogelstooter zal het van nature een heel eind brengen. Maar zoodra is hij onder geschoolde leiding gekomen, waardoor hij zijn krachten nog beter en economischer heeft leeren gebruiken, of de resultaten zullen oneindig veel beterzijn Zoo ook het jonge paard. Nadat het paard gewend is geraakt aan het gewicht van den ruiter en met zijn last ook geleerd heeft door het terrein te gaan, leeren wij het paard te gaan in z. g. rij- kunstig evenwicht (kortweg evenwichtshouding), waarbij dus het gewicht is verdeeld over alle spieren, die gelijkmatig gespannen zijn, zoodat het organisme niet ontijdig slijt (pt 2 V. R. en A. cav. 11). Een andere uitdrukking voor dit evenwicht is het horizontale evenwicht d. i. het midden tusschen het gewicht op de voorhand (renpaard) en op de achterhand (schoolpaard). Hoe leeren wij dit evenwicht aan het paard? Door het paard aanvankelijk in de manege en later ook buiten al die oefeningen, voorgeschreven in onze R. en A. Cav. II, te doen uitvoeren. Dit zijn eigenlijk niets anders dan eenvoudige gymnastische oefeningen, waardoor het paard zoowel in het horizontale als in het vertikale vlak bewerkt wordt, d. i. lenig gemaakt. Van een zetten op de achterhand, een in elkaar schroeven, zelfs van een iets afdwingen van het paard is geen sprake. Alles gaat ik zou haast zeggen spelenderwijs, reke ning houdend met bouw, temperament, gezondheidstoestand van het paard, onder direct toezicht van den remonte-instructeur. En voor dit toezicht is aanvankelijk de manege noodio- Al deze oefeningen worden de geheele africhting door steeds en voort durend afgewisseld met oefeningen in het terrein en lan°"s de wegen. En dit systeem is niet nieuw, maar reeds jaren oud&en is het resultaat van de detacheeringen van de officieren in Amersfoort en in Saumur. Wat over den sprong vermeld wordt, onder africhting der jonge lemonten, dit verschilt in niets met hetgeen bij ons wordt onder wezen. Waar vandaan dus weer die tegenstellingen'? Alleen bii het verder inspringen van de paarden, dus ook hoogere en bree- dere hindernissen, wordt zoowel in Amersfoort als in Saumur, dus ook bij ons, verschil gemaakt tusschen een verticalen hoogtesprong en een breedtesprong. Voor het eerste geval moet het paard meer verzameld zijn, voor het andere moet het tempo wat meer worden uitgestrekt. Het resultaat moet zijn, dat een goed springpaard dit tenslotte uit zichzelf doet. Wij hadden zoo gehoopt, nu eindelijk eens wat meer en wat stelligs te hooren over het afgaan van steile hellingen volgens de Itahaansche methode. Maar hetgeen wij hierover lazen kan ons niet bevredigen. In de eerste plaats, hoe is die manier precies? Heeft men ook hierbij den zit wat uit het zadel, steunt de ruiter dus meer in de beugels of niet? 6 608

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 36