5 OVER DE VOORWAARDELIJKE VEROORDEELING IN HET
MILITAIR TUCHTRECHT,
door F. T.
In deel XIV van het Militair Rechtelijk Tijdschrift stelt de kapi
tein Mr. P. J. Stigter, leeraar aan de K. M. A., de vraag „Is de
invoering van de voorwaardelijke veroordeeling in het tuchirecht
der burgerorganisaties zooals die daar voldoet, ook geschikt en
aanbevelenswaardig voor onze militaire organisatie?" En hij voegt
daaraan toe, dat hij net wenschelijk oordeelen zou, indien vele
officieren deze aangelegenheid bestudeerden, overdachten en van
hun gevoelens deden blijken.
De voorwaardelijke veroordeeling is in het militaire straf recht
in Nederland en in West-Indië reeds opgenomen overeenkomstig
de regelen voor het niet militaire strafrecht geldende. In Neder-
Iandsch-Indië volgt men nog steeds de methode, in een min of
meer langzaam tempo, en behoudens de noodige wijzigingen, over
te willen nemen wat in Nederland is vooraf gegaan. Zoo zal ook
in het strafrecht de voorwaardelijke veroordeeling ons deel wor
den. Er is veel voor en wat Indië betreft vermoedelijk nog meer
tegen. Wij zullen ten aanzien van het strafrecht de strijdvraag
over de invoering als bevestigend beantwoord hebben te beschou
wen, en overgaan tot de bespreking van de waarde van deze
instelling in het tuchtrecht in het algemeen en in het militaire
tuchtrecht in het bijzonder.
De aard van dit instituut uit het gemeene strafrecht moge
blijken uit de bewoordingen van het betrekkelijke strafrecht
artikel: „fn geval van veroordeeling tot gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar en in geval van veroordeeling tot hechtenis, ver
vangende hechtenis daaronder niet begrepen, kan de rechter daar
bij tevens het bevel geven, dat de straf niet zal worden ondergaan,
tenzij hij later anders mocht gelasten op grond, dat de veroor
deelde zich voor het einde van een bij bevel te bepalen proeftijd
aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende dien
proeftijd eene bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht
zijn gesteld, niet heeft nageleefd".
In de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd door den Heer
Hugenholtz op 20 Maart 1918 (Handelingen 17| 18 blz. 2091)
aangedrongen op de toepassing van dit beginsel door den mili
tairen tuchtrechter. Niet-invoering daarvan heette halverwege
blijven stilstaan.
Mr. Stigter wijst er in zijn artikel op, hoe verschillende burger
organisaties bij de handhaving der tucht onder hun personeel de
voorwaardelijke strafoplegging reeds toepassen.
Zoo hebben de gemeenten Amsterdam, den Haag en Zaandam
in resp. 1917, 1911 en 1914 dit beginsel aangenomen. Ook hebben
de Amsterdamsche Brandweer en de Spoorwegen hetzelfde gedaan
611