Wij kunnen dan ook geheel mede gaan met de meening van den heer Stigter, dat de invoering van het instituut in het tucht recht onnoodig is en dat er geen behoefte aan bestaat. Vooral niet, dunkt ons, omdat toch nooit vast te leggen is een splitsing in gevallen, waarin de tuchtrechter de voorwaardelijke veroor deeling moet toepassen en die, waarin hem dat is toege staan, zoodat hij het ook kan nalaten. Men kent gelukkig den rechter ter zake een eigen inzicht toe en zoo is de invoering van dit beginsel, of liever de vermelding ervan in een speciale para graaf, meer als een stukje gemeentepolitiek, dan als een werke lijke wijziging van het tuchtrecht te beschouwen. Tenzij de vraag bevestigend moest beantwoorden worden, dat de invoering toch nog eene verbetering was. Ook al zou men in de burger-organisaties de straf alleen als een zuiver mechanisch middel tot ordehandhaving beschouwen en geenszins als een uiterst middel van opvoedkundige beteekenis, dan nog zal het daar, zoowel als in het militaire, veelvuldig voorgevallen zijn, dat in stede van straf eene waarschuwing werd gegeven, eene waar schuwing ook tegen herhaling. Omdat in het tuchtrecht de mogelijkheid bestaat niet te straffen en bij gebleken ongevoeligheid voor deze gunst later strenger te straffen, bestaat er geen reden tot opschorten van straf. Men zou, door de gedachte in getallen te bepalen, kunnen aantoonen, dat bij de invoering van dit instituut in het tuchtrecht de mindere, om wiens bescherming het dan heet te gaan, er slechter af komt, dan zonder die invoering. Iemand verdient een zekere straf, zeg b. v. 4 maten daarvan. Hij wordt echter niet gestraft, doch gewaarschuwd. Nu maakt hij zich aan herhaling schuldig of aan eene andere over treding. De strafoplegger, de gegeven waarschuwing in herinne ring brengend, straft nu met b. v. 6 maten. Dan is de schuldige nog beter af, dan wanneer hem weder 4 of 5 maten waren ge geven, en tevens de oude voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf van 4 maten ook nog moest worden ingehaald. Waar Mr. Stigter, die in het M. R. T. in eene latere aflevering m. i. met succes tegen zijn bestrijders, Mr. Nord Thomson en Polis, zijn standpunt handhaafde en tot de uitspraak komt, dat de voorwaardelijke strafoplegging in ons militaire tuchtrecht niet aanbevelenswaardig is, omdat er geen behoefte aan bestaat en omdat het instituut niet in ons stelsel past, daar wil ik de formule anders stellen: „De voorwaardelijke veroordeeling is in elk tucht recht overbodig". De invoering moet niet anders dan als admi nistratieve ballast voor den compagnies-commandant worden beschouwd. Een reden te meer om er vooral niet toe over te gaan. 613

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 41