6. DE VOLLEDIGE DAGTAAK,
door J. F. B.
In het 3e nummer 1924 van dit tijdschrift wordt in de bespre
king van het orgaan N. I. O. V. Februari-nuinmer met instemming
aangehaald een artikel over de eigen studie der officieren en ge
zegd: „Inderdaad, een officier wien zulk een zware dagtaak wordt
opgelegd, dat hij geen tijd voor eigen studie meer kan vinden, zal
er niet toe kunnen medewerken het leger vooruit te brengen, op
peil te houden" en „Men kan er zich wel degelijk van overtuigen
of een officier zijn tijd goed besteedt, ook al houdt men hem niet
van 's morgens 6 tot 's middags 2 in het gareel en al geeft men
hem bovendien niet een aantal opdrachten, welke zijn avonden
vullen".
Deze zinnen prikkelden mij zoodanig tot tegenspraak, dat
hoewel door ervaring geleerd meestal een wijsgeerig „wat geeft
het" mij weerhoudt ik hierop niet kan zwijgen').
Zij plaatsen den officier als een buitenissig kasplantje in den
geweldigen groei van het moderne leven en dat, waar juist thans
de toekomstige aanvoerders van het volk dienen te staan midden in
de zwoegende maatschappij.
Waar hoorde men ooit van den jongen ingenieur, van den cul
tuur-employé, dat zij zich beklaagden over hun (meestal zwaar
dere) dagtaak met motief zóó niet op de hoogte van hun vak te
kunnen blijven!
Neen, zij, die de wereld voortstuwen, ieder op zijn gebied, zijn
de mannen die ook na vermoeienden dagarbeid immer nog
tijd kunnen vinden voor eigen werk en studie, en ook alleen op
deze wijze komen de waarlijk uitstekenden naar boven.
En evenals overal elders behoeft dit ook in het leger maar een
klein percentage te zijn en is het al mooi, als de groote meerder
heid bestaat uit plichtsgetrouwe werkers, die hun taak volbrengen
langs de voor hen afgebakende paden en daar niet de kantjes van
afloopen. Het leger heeft, als de heele maatschappij, behoefte aan
vele ijverige subalternen en aan maar enkele leiders. Hoe moei
lijker de weg, hoe meer kans, dat slechts de sterksten dit leider
schap bereiken, dat-als de nood komteen werkkracht en
arbeidsprestatie zal vergen, alleen van hen te verwachten, die
weten wat werken is, n. m. 1. iets anders dan een „volledige dag
taak".
Uit de geringschattende omschrijving „in het gareel houden"
maak ik op, dat het practisch resultaat daarom niet groot wordt
geacht. Natuurlijk mag het dagelijksch werk niet in beuzelarij
ontaarden; maar bij goede leiders zie boven behoeft dat
allerminst. Men zal het toch wel met me eens wezen, dat het
N B. Het gaat hier alléén om de aangehaalde zinnen en de Indische
toestanden.
614