623
de onderwerpeiijke legersamenstelling slechts beschouw als een tijde
lijke, die bij gunstiger toestand van 's Lands geldmiddelen allengs aan
vulling en verbetering dient te ondergaan.
Gaarne verklaar ik evenwel, dat na de inkrimping, tengevolge van de
aan het leger opgelegde bezuiniging, bezwaarlijk een andere, een betere
organisatie had kunnen worden voorgelegd.
Het veldleger, alhoewel klein, vormt een logisch samenstel, waarvan
het eene deel niet onevenredig is uitgegroeid ten koste van het andere.
De gevechtskernen maken geleidelijke uitbreiding mogelijk. Zeer zeker
bestaat nog behoefte aan tal van technische hulpmiddelen, maar voor de
aanschaffing daarvan is nu eenmaal geen geld beschikbaar.
Het veldleger is zeer zeker in staat om aan de thans gestelde taak te
voldoen, mits terdege wordt geoefend, den troep zelfvertrouwen wordt
ingeprent, reglementen en voorschriften in overeenstemming met de
eischen des tijds zijn en aanvoerders en leiding aan de hoogste eischen
voldoen.
Maar ik voeg hieraan onmiddellijk en nadrukkelijk toe, dat er dan ook
geen mannetje meer af kan en dat dus de uiterste grens van het mini
mum m. i. is bereikt.
Kan ik mij derhalve met de ontworpen legersamenstelling over het ge
heel genomen vereenigen, betreffende enkele zaken zij het mij vergund,
Mijnheer de Voorzitter, eenige vragen te stellen.
(Deze vragen betreffen het in rekening te brengen percentage voor aan
vulling en aflossing en voor mobilisatieverliesvoorts de verhouding
tusschen de aantallen der officieren in de verschillende hoofdofficiersrangen
en de organisatie der cavalerie. Verder maakt Spr. opmerkingen omtrent
de uitzending van onderofficieren, de vereenvoudiging van de comp.
administratie en betoogt de noodzakelijkheid van betere mil. kleeding en
het twijfelachtige nut van de detacheeringen der leerlingen aan de H.K.S.
in Nederland).
De heer K i sMijnheer de Voorzitter 1 In de eerste gewone zitting
van verleden jaar is eenerzijds bij de behandeling van het vraagstuk
„vervanging der gewapende politie op de buitengewesten door het leger"
bij de IVe begrootingsafdeeling, anderzijds in de beantwoording van de
rede van den heer Engelenberg over het P. E B.-standpunt ten aanzien
van de leger-samenstelling bij de IXe Begrootingsafdeeling, door de Re
geering bij monde van de respectievelijke Regeeringsgemachtigden Haar
standpunt terzake van de samenstelling der N. 1. Landmacht zoo nadruk
kelijk en zoo duidelijk omschreven, dat hetonnoodig zou zijn hierop terug
te komen, ware het niet, dat voor onzen gedeeltelijk nieuwen Raad het
zijn nut kan hebben, de desbetreffende grondslagen even te releveere..
Zij luidden
1°. De op Java en de Buitengewesten aan het leger toebedeelde taak
van politieke politie eischt een zeker minimum aan infanterie-vrijwilligers
voor de z. g. veld- en garnizoenstroepen met inbegrip van de maré
chaussee, in totaal voorshands vastgesteld op 21.000 man.
2°. Het daarvan op Java gelegerde gedeelte wordt bij mobilisatie van het
leger tegen een aanranding van buiten versterkt met de Europeesche mi
litie op deze basis, dat de 4e compagnieën der veld-bataljons uit militie
worden gevormd.
3°. Om de sub 2° vermelde totaal-sterkte aan Infanterie op Java worden,
naar als logisch ei kende krijgswetenschappelijke grondslagen, de bijbe-
hoorende andere wapens en diensten gegroepeerd, voor wier oorlogs
samenstelling in zoodanige mate gebruik gemaakt wordt van Europeesche
militie, als voor onze bijzondere Indische toestanden mogelijk is.
4°. Het aldus samengestelde Javaleger wordt voorzien van de bepaald
onmisbare moderne technische strijdmiddelen.
De gedachte om bij een aanranding door een buitenlandschen vijand de
op Java gelegerde infanterie-macht ongebruikt te laten, m. a. w. een zich