Mijnheer de Voorzitter, terwijl door overplaatsingen, commissies, garni- zoens- diensten enz., enz, ongeloofelijk vele malen de compagnies-comman danten aan hunne eigenlijke taak worden onttrokken, zoodat de oefening en de verzorging in den meest uitgebreiden zin van zoo belangrijke eenheden als de compagnieën zijn, moet worden overgelaten aan dikwijls jonge luitenants de ouderen zitten op de buitengewesten loopen bij de Infanterie een honderdtal kapiteins overcompleet en op non-activiteit d. w. z. de laatste voor 2/3 traktement niets te doen. Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat bij de rigoureuze toepassing van het stelsel om z. g. overcompleete landsdienaren zonder onderscheid op wachtgeld te stellen ten aanzien van het leger een groote fout gemaakt wordt. Hier bedriegt de zuinigheid de wijsheid. Ik mag dan ook niet nalaten de Regeering met klem in overweging te geven van de op non-activiteit gestelden een aantal te bezigen le. om werk-commissies te kunnen vormen als zoo straks door mij besproken; 2e. in de grootere garnizoenen officieren beschikbaar te hebben voor garnizoensdiensten, het invallen voor open compagnies-commandos enz. In dit verband wensch in ook terug te komen op mijn in het Afdeelings- verslag geleverd betoog om enkele oudere artillerie-officieren te doen opleiden tot luchtwaarnemer Mijnheer de VoorzitterMocht de Regeering afwijzend staan tegenover mijn voorgaand betoog om onze voorschriften en oefeningen er zoo spoe dig mogelijk op in te richten, dat uit elk wapendeel zal worden gehaald wat mogelijk is, dan acht ik de nu voorgestelde legersamenstelling op enkele punten een inkrimping te bevatten, die m. i. een ernstig gevaar oplevert. (Verder bespreekt de Heer K i s de noodzakelijkheid der selectie in den onderofficiersrang en het uniformvraagstuk). Na de kosten der officiers- en onderofficiersopleiding in Nederland en het instituut van veldpredikers en aalmoezeniers in het debat te hebben ge bracht, zeide de heer Kerkkamp o. a. Mijnheer de Voorzitter, thans kom ik tot de twee hoofdpunten van mijn beschouwing. In de eerste plaats zou ik een en ander willen zeggen over het defensievraagstuk, dat ook al door twee van de voorgaande sprekers hier te berde is gebracht. In het Afdeelingsverslag is geprotesteerd tegen de wijze, waarop inci denteel wordt vooruitgeloopen op een oplossing van het defensievraag stuk. Daarbij is als voorbeeld aangehaald de aanschaffing van moderne houwitsers. Die opmerking was niet van mij en het voorbeeld acht ik minder gelukkig maar toch zou ik er onmiddellijk op willen laten volgen, dat het een bijzonder geslaagde opmerking is, want inderdaad blijkt uit de Memorie van Antwoord en bedrieg ik mij niet, nu voor het eerst dat het defensievraagstuk thans is opgelost. De taak van het leger wordt n.l. in die memorie als volgt omschreven: „den inwendigen toestand over de heele uitgestrektheid van den archipel te beheerschen en de steunpunten voor de vloot te verdedigen". In een volgende alinea wordt het nog eens duidelijk herhaald „Die doelstelling omvat ook een keeren van vreemd geweld, dat is de verdediging van steunpunten voor de vloot". Mijnheer de Voorzitter, hiermede is het vraagstuk, dat meer dan een eeuw de legerautoriteiten heeft beziggehouden, het vraagstuk van de ver dediging te land van Nederlandsch-Indië, opgelost. Het leger op Java is bestemd voor de verdediging van de steunpunten van de vloot. Maar nu komt direct de ernstige vraagkomen die steunpunten er Wie weet daar wat van In de Vlootwet, welke niet is aangenomen in Nederland, was sprake van de oprichting van dergelijke steunpunten, maar toen en ook daarna is gebleken, dat er verschillende autoriteiten waren, waaronder ook deskundigen op militair gebied, die heel weinig gevoelden 627

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 55