633 bevattende de „Grondregels voor het gevecht van een geheel zelfstandig optredende troepenmacht in den bewegingsoorlog". Aan de hand van deze grondregels zullen door de Inspecteurs van de onderscheidene wapens, in overleg met het Hoofd van den Generalen Staf, de gevechtsvoorschriften voor hun wapen moeten worden herzien en omgewerkt. Deze omwerking zal derhalve voor alle wapens gelijktijdig plaats hebben naar eenzelfde leidende gedachte. Verder kan worden medegedeeld, dat eerstdaags zal verschijnen een „Algemeen voorschrift voor het houden van oefeningen". Wat aangaat de samenstelling van de technische voorschriften, kan ik niet anders dan herhalen, dat daarvoor commissies zullen worden aange wezen zoodra daaraan behoefte wordt gevoeld en dat daarbij zoo noodig het herstel in activiteit van enkele nonactieve officieren in overweging zal worden genomen. Van het antwoord van den heer Van der We ij den halen wij het, aan het adres van den heer Stokvis gericht, slot aan: Mijnheer de Voorzitter- De heer Stokvis heeft ook gezegd, dat ik geen pacifist ben. Ik wil naar aanleiding daarvan den heer Stokvis het volgende zeggen, juist omdat ik militair ben, en niet alleen door studie maar ook door eigen aanschouwing beter dan de burger weet, wat oorlogvoeren is, zal ik elk praktisch middel, dat ten doel heeft om de oorlogen zeldzamer te doen zijn, door een beroep op het verstand te stellen in plaats van een beroep op de wapenen, met sympathie begroeten. Maar de wijze en ernstige les van een der grootste hedendaagsche legeraanvoerders ware voorloopig naar mijn meening in ieders geheugen te prenten. Die les luidt: „Een Regeering, die zich in een gevoel van volkomen veiligheid verlaat op de pacifistische ideeën van den eeuwigen vrede op aarde, en verzuimt, zich voor te bereiden op een verdediging van het bestaan, de eer, en de rechten van het Land, zondigt zwaar tegenover haar volk". Ten aanzien van de defensie en de legersamenstelling zeide de heer Kerkkamp in tweeden termijn. De heer Kerkkamp: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding van hetgeen door mij in eersten termijn is gezegd over de taak van het leger, met betrekking tot de verdediging van de steunpunten, heeft de geachte Regeeringsgemachtigde thans medegedeeld, dat zonder de verdediging van die steunpunten de taak van het leger nog zwaarder zou zijn. Dat moge waar zijn, maar een doelstelling als thans gegeven is n.l. verdediging van steunpunten, die er niet zijn en er misschien niet zullen komen lijkt mij toch wel buitengewoon vreemd. Over de legersamenstelling zou ik in de eerste plaats een algemeene opmerking willen maken. Door mij is aangedrongen, of althans gewezen op de mogelijkheid, van enkele bezuinigingen. Daaraan zou ik dadelijk toe willen voegen, dat het niet de bedoeling is, om thans lot inkrimping over te gaan. De tijd daarvoor is buitengewoon ongunstig. Het betreft hier een nieuwe legersamenstelling, die dus naar wij willen hopen voor komende jaren gelden zal. Daarom heb ik op die verschillende mogelijk heden gewezen, De heer Aa ij vatte zijn standpunt als volgt samen: Ik heb reeds in eersten termijn opgemerkt, dat ik tegen deze oorlogs- begrooting zal stemmen. Ik handhaaf dat, Mijnheer de Voorzitter. Zooals reeds van verschillende zijden werd opgemerkt, is hier aan het leger als neventaak ook opgedragen een verdediging van steunpunten, die wij nog niet eens hebben. Maar al zouden die in de nieuwe vlootwetwat ik nog ten zeerste betwijfel naar voren worden gebracht, ook dan nog zou ik mij daartegen verklaren, en blijven verklaren, dat ik aan de oorlogsbegroo-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 61