contract aangegaan, maar Engeland hield bijna alle schepen voor
het vervoer van bevr. vl. voor zich vast, zoodat een nader overleg
noodzakelijk was. Dit had tot gevolg, dat de Eng. Regeering de
geheele voorziening van bevr. vl. in handen zou nemen en Frankrijk
maandelijks 15.000 a 20.000 ton zou leveren, terwijl zij later nog
de schepen afstond voor het vervoer van bevr. vl. van Madagascar.
De aangevoerde hoeveelheden bleven echter onvoldoende en om
het benoodigde te kunnen opvoeren moest men de beschikking heb
ben over een eigen vloot, geëigend voor dat vervoer. De daartoe in
gerichte schepen waren nagenoeg alle in Eng. handen. Frankrijk
bezat slechts 5 scheepjes en liet er 7 bijbouwen, doch dit aantal
was lang niet voldoende om het verlies, als gevolg van den
onderzee-oorlog, te dekken en niettegenstaande alle krachtsinspan
ning is men er niet in geslaagd den invoer van bevroren vleesch
te brengen boven het gemiddelde van 17.000 ton per maand.
Doch het was niet voldoende het bevr. vl. alleen aan te voeren,
men moest ook in staat zijn het in koelinrichtingen op te schuren.
Vóór den oorlog verkeerde dat bedrijf nog in een primitieven toe
stand, maar men slaagde er gedurende den oorlog in de noodige
inrichtingen te bouwen te Marseille, Bordeaux, le Havre en Duin
kerken. Deze konden worden beschouwd als station-magasin voor
het bevr. vl., van waaruit de verzendingen plaats vonden naar de
gares régulatrices.
Voorts waren voor het vervoer per spoor speciale wagons
noodig, waarbij van het stelsel van isoleerende wanden (kurk en
turf) werd gebruik gemaakt, een systeem dat uitstekend voldeed
en ook bij de Engelschen toepassing vond. Wijders zijn 4 treinen
van koelapparaten voorzien (dus mobiele koelinrichtingen) voor
het geval de bewegingsoorlog weer zou intreden. Daar het vleesch
in de wagons met isoleerende wanden, zelfs in den zomer, gedu
rende 10 dagen goed bleef, zonder dat eenig bederf optrad, waren
deze 4 treinen niet noodig en werden zij benut om een vriesentrepdt
te Saloniki te monteeren.
Vervolgens zijn nog eenige koelinrichtingen in het binnenland
gebouwd, hetzij om het geïmporteerd vleesch op te leggen, hetzij
om te worden benut voor het bevriezen van inheemsch vleesch.
Zoo bouwde men o. a. koelhuizen te Clichy, te Chasseneuil
(departement Vienne) en te Dyon (met abattoir). Al deze inrich
tingen hadden eene capaciteit om voor de legers van het N. O.
eene hoeveelheid vleesch op te leggen voor de behoefte van 20
dagen.
Hoewel enkele torpedeeringen van vriesschepen den toestand
op het gebied van de vleeschvoorziening der troepen soms zorg
wekkend hebben gemaakt, is deze voorziening toch, dank zij den
invoer van bevr. vb, mogelijk gebleken. In het algemeen werd de
methode van gemengde ravitailleering (d. w. z. versch en bevr.
vleesch) toegepast en men kan zeggen, dat van af December 1914
658