en waarbij men zich den ct der Z. M. compagnie als lastgever denkt, aan wien z. in. eerst toestemming gevraagd moet worden. Bij stellingverandering tijdens het gevecht moet de nieuwe stelling eerst verkend en z. n. en mogelijk gemaskeerd worden. De achter eenvolgens hierin aankomende stukken openen meestal zelfstandig het vuur; in bedekt of golvend terrein zal de s. ct zich evenwel soms een gelijktijdige, verrassende vuuropening voorbehouden (p. 205). Het gevechtsbevel aan den s. ct zal in het bijzonder de volgende punten bevatten (p. 206): 1°. Vijand, eigen toestand en voornemens. 2°. Opdracht en plan van uitvoering hiervan der te steunen infanterie. 3°. Optreden en doelen der artillerie en mijnenwerpers. 4°. Te ondernemen verkenningen. 5°. De taak der sectie en der nevensecties tijdens de ontplooiing, gereedstelling en ontwikkeling (vuurdekkingen). 6°. Vuuropening. 7°. Bijzonder te bewaken terreindeelen. 8°. Openingen, welke de eigen infanterie gebeurlijk zal maken voor het Z. M. vuur. 9°. Houding na het binnendringen der eigen infanterie in de dieptezóne en bij vijandelijke tegenaanvallen of -stooten. 10°. Telefonische en optische verbindingen. 11°. Co. post van den comdt der Z. M. comp. en van den bat.- comdt. 12°. Mede te voeren munitie en regeling der munitie- en water aanvulling. 13°. Standplaats van de voertuigen en paarden. Nadat de s. ct dit bevel ontvangen heeft, snelt hij, z. m. te paard, vooruit om te verkennen, waarbij gelet moet worden op (p. 207): 1°. Gunstige doelen. Zijn deze niet waar te nemen, dan moet de s. ct zich in verband met het terrein een voorstelling over de waarschijnlijke opstelling van den vijand trachten te vormen. 2°. Wenschelijkheid van vuren met directe- of indirecte richting. Co. post. 3°. Vuursteiling, ook bij voortschrijden van den aanval. 4°. Mogelijkheid om door een voorwaarts of zijwaarts der eigen infanterie gelegen opstelling flankeerend vuur te kunnen afgeven. 5°. Naderingsmogelijkheden. 6°. Plaatsen welke zich eigenen om door de eigen infanterie voor het Z. M. vuur open te worden gelaten. 7°. Wijze, waarop deze infanterie het best gesteund kan wor den; verbinding met haar. 8°. Samenwerking met mijnenwerpers en artillerie. Het Fr. voorschrift legt op het belang dezer verkenningen nog sterker den nadruk, met de cursief gedrukte woorden: „L'impor- 666

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1924 | | pagina 26