De oplegging van de beide laatstgenoemde artikelen was v. z. m.
teruggebracht, eerstens om de verwisselingen daarvan in vredes
tijd tot een minimum te beperken en voorts om de kosten niet te
hoog op te voeren. Alleen waren de noodige maatregelen voor
bereid om de mogelijke uit eene zoo geringe hoeveelheid voort
vloeiende nadeelen te ondervangen (nl. aanwijzing van de parti
culiere fabrieken belast met de fabrikatie van het oorlogsbrood
en de conserven in tijd van oorlog, oplegging aldaar van het
noodige materieel voor dien aanmaak, enz.).
Deze voorzieningen hebben in algemeenen zin wel voldaan; de
opgelegde voorraden levensmiddelen waren voldoende, hoewel een
wetnigÖkrap berekend, want zij waren tot 2 a 3 dagen terugge-
vallen, vóór dat de aanvoer van achter behoorlijk werkte.
Nationale voorziening.
Het toegepaste systeem had het karakter van eene economische
mobilisatie.
Wat waren nu de gedachten, welke daaraan ten grondslag lagen i
Om deze te vatten, moet men teruggaan tot de jaren 1890
1895, d.w. z. op het oogenblik, dat de „entente cordiale" niet
bestond en Frankrijk geen zekerheid had omtrent de vrijheid van
de zee, voor ht; geval dat land uit het Oosten zou worden aan
gegrepen. Frankrijk moest zich dus zelf zien te bedruipen, althans
?oo luidde het aan de Intce voorgelegd probleem.
De te distribueeren levensmiddelen vormden eene beperkte lijst
nl. brood (dus graan), versch of geconserveerd vleesch, rijst,
boonen, koffie, suiker, spek, brandewijn, haver en hooi. Hiervan
waren alleen de koffie en de rijst geen producten van den natio-
nalen bodem, doch men kon evenwel bij het uitbreken van een
oorlog beschikken over de voorraden opgelegd in de groote havens
(zoo lagen o. a. altijd groote voorraden Braziliaansche koffie op-
geschuurd in le Havre), terwijl rijst zoo noodig door andere
artikelen (bijv. erwten) kon worden vervangen. Voor de overige
artikelen was men echter uitsluitend aangewezen op de opbrengst
van Fr. bodem, welke in normale jaren voldoende was voor de
voeding van de geheele bevolking.
Daar eene mobilisatie niet het aantal verbruikers vermeerderde,
moest het in theorie uitgezonderd in geval van slechten oogst
mogelijk zijn in de behoefte van de legers te voorzien door ge
bruikmaking van de hulpbronnen van het land. Maar die hulp
bronnen lagen verspreid over het geheele land; zij kwamen in
normale tijden tot den verbruiker door de wet van vraag en
aanbod. Het kwam er dus op aan, om dit natuurlijk mechanisme
door een ander te vervangen, maar de moeilijkheid was om daar
aan eene behoorlijke oplossing te geven. Tot den particulieren
handel kon men zich niet wenden, want serieuze handelaren,
bereid om bij de ontvangst van het mobilisatie-telegram eene zoo
643